Interview Olivier Diepenhorst

interviews,Theatermaker — simber op 2 oktober 2013 om 10:00 uur
tags: , ,

Met zijn afstudeervoorstelling Berenice sloot Olivier Diepenhorst een langdurige carrière af aan de Amsterdamse Theaterschool. Hij studeerde eerst voor theaterdocent en de afgelopen vier jaar volgde hij de regieopleiding. Voor Berenice ontving hij de Ton Lutz Prijs voor de meest veelbelovende regisseur. Volgend seizoen gaat hij aan de slag bij de Toneelschuur. “Klassiekers zijn ontdaan van moderne ruis.”

Hoe ben je ooit ‘aan het toneel gegaan’?

Ik heb van jongs af aan meegedaan aan het schooltoneel (op het Christelijk Gymnasium in Utrecht) en zat op de Jeugdtheaterschool. Toen was ik er al mee bezig met wat de regisseur aan het doen was, en hoe ik het net anders zou doen. Ik merkte dat ik er gevoel voor had. Na school kwam ik op de vooropleiding van de Theaterschool, en net als iedereen deed ik ook audities voor allerlei toneelscholen. Gelukkig werd ik snel tot het inzicht gebracht dat dat geen goed idee was.

Ik wilde heel graag zelf theater maken en ik dacht dat ik dat via het acteren moest gaan doen. Mijn dramaleraar van het gymnasium nodigde me uit om een keer te komen regisseren. Hij voelde aan dat dat me beter zou liggen en hij had gelijk. Ik had dus al wel de ambitie om regisseur te worden, maar ik was nog te jong om naar de regieopleiding te kunnen, daarvoor moet je 21 zijn. Ik regisseerde al wel amateurs: dat vond ik leuk en lesgeven ook. De opleiding Theaterdocent was een logische keuze.

En toen ben je meteen doorgegaan naar de regieopleiding?

Nee, ik had net een studie van vier jaar gedaan. Ik wilde niet meteen nóg vier jaar studeren, maar dan een verdieping hoger. Ik heb tussendoor een jaar gewerkt als docent en regie-assistent bij Lotte de Beer en bij Joost van Hezik. Ik kwam erachter dat als ik écht wilde regisseren ik nog veel te leren had en ik zag bij Lotte en Joost wat zij allemaal hadden geleerd. Veel vakmatige dingen, acteursregie, hoe je iemand kan laten spelen wat je wilt dat hij speelt, in plaats van –zoals ik met amateurs deed- mensen überhaupt aan het spelen krijgen.

In je afstudeerjaar regisseerde je Berenice van Racine en Rijkemanshuis van O’Neill. Wat heb je met dat repertoire?

Ik heb een grote liefde voor het verleden, voor oude teksten en voor mooie taal. Op het gymnasium was ik niet zo goed in Grieks vertalen maar wel in de culturele achtergrond. De regieopleiding gaat uit van het leren kennen en regisseren van het toneelrepertoire. Ik vind dat heel fijn om te doen. Ik vind het fijn dat er een verleden met zo’n tekst meeloopt, dat het vaker is gedaan. Zo’n stuk is ontdaan van moderne ruis en als je het ensceneert gaat het meer om de kern: wat doe je als mens in een bepaalde situatie.

Daar hoort bij dat je je moet meten met eerdere voorstellingen die het publiek heeft gezien. Maar dat is relatief: toen ik van plan was om Rijkemanshuis te maken, wist ik helemaal niet dat dat een hit was geweest van Ivo van Hove en dat mijn mentor Chris Nietvelt in die voorstelling meespeelde.

Het is een heel groot goed dat je op de regieopleiding louter op basis van je eigen smaak en fascinaties stukken kunt kiezen. Ik denk dat het verstandig is dat je in de eerste jaren het wereldrepertoire krijgt aangereikt en leert begrijpen, omdat het zo’n rijke bron is.

Ik vind het enorm belangrijk dat stukken als Berenice doorgegeven blijven worden. Dat doe je door ze te blijven spelen. Berenice vind ik om bepaalde redenen heel modern, en daarom is het belangrijk om het nu te doen. En ik hoop daar dan publiek voor te vinden.

Mijn eigen stijl ben ik nog aan het ontdekken. Bij Berenice merkte ik dat de combinatie van de grote nadruk op taal, met daarbij een heel strak gekozen fysieke speelstijl heel goed werkte. Er lag iets onder de tekst waarmee het invoelbaar werd wat er in die mensen omgaat, zij het op een ietwat abstracte manier. Ik hou ook van een zeker minimalisme. Ik gebruik zelden requisieten. In Berenice zit alleen een brief. Meer is vaak niet nodig.

Heb je voorbeelden?

Thibaud Delpeut spreekt me aan. Hij is voorbeeld en mentor. Ik liep stage bij hem en ben zijn  assistent geweest. We delen de liefde voor repertoire, en wat me erg in hem aanspreekt is de  intellectuele basis in zijn voorstellingen, waaronder een diepe gevoelslaag ligt.

Ik heb altijd veel voorstellingen gezien. Toen ik op de middelbare school die liefde voor theater ontdekte ben ik fanatiek naar de Utrechtse Schouwburg gegaan. Ik hou van het werk van Ivo van Hove, Johan Simons, Guy Cassiers, Susanne Kennedy, Luk Perceval, Alize Zandwijk. Ja, de grote namen. Uiteindelijk wil ik me daarmee wel meten. Ik hou van makers die het groots aan durven te pakken, die op een eigenzinnige manier met teksten omgaan, en die theatraliteit en grote beelden niet schuwen.

Wat ga je volgend jaar doen?

Vanaf half november ga ik Johan Simons assisteren bij Dantons Dood, en daarna Thibaud bij Caligula. Ik maak zelf één voorstelling bij De Toneelschuur: Ashes to Ashes van Pinter.

Het is een stuk zwaarder geworden voor nieuwe regisseurs, maar vooralsnog kom ik goed terecht. De Toneelschuur wil met mij de ‘regeling nieuwe makers’ van het Fonds in gaan en dat ze achter me staan en in me geloven is een zegen. Maar tegelijkertijd zijn de productiehuizen –behalve Frascati– voor hun productiebudgetten nu geheel afhankelijk van het Fonds. Volgens mij is talentontwikkeling heel erg gebaat bij instellingen, waar je je als maker kunt optrekken aan de andere mensen die bij dat huis zitten. Bij de Toneelschuur blijft dat, mede door Frans Lommerse, nog een tijdje gewaarborgd. Maar in de rest van het veld is dat wel een stuk moeilijker geworden. Ik hoop en verwacht dat het Fonds de komende jaren flexibel zal zijn en zich blijft afvragen wat er nu in deze situatie nodig is.

Het lijkt me fantastisch om een eigen groep te hebben, met een eigen huis, maar ik moet ook realistisch zijn. In deze tijd een groep beginnen kost heel veel energie en de begeleiding en de middelen van de Toneelschuur heb je dan niet.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity