Interview Andreas Fleischmann

interviews,Parool — simber op 24 december 2018 om 22:35 uur
tags: , , ,

Andreas Fleischmann (München, 1968) was gelukkig als directeur van theater De Meervaart. En toen belde Joop van den Ende. Per 1 februari 2019 wordt hij wordt directeur van DeLaMar Theater. “De verhalen die daar verteld gaan worden zullen wel veranderen.”

Fleischman, die sinds 2014 directeur is van De Meervaart (en al sinds 2006 programmeur), richtte het theater tegelijkertijd meer op de buurt, met eigen producties voor een diverser publiek, en kreeg steeds meer binnenstadsbewoners naar Nieuw West, met huisgezelschappen als ICK Amsterdam en Jakop Ahlbom. “De Meervaart is gelukkig nog steeds een bedrijf met een duidelijk gevoel van urgentie hoe je je verhoudt tot de wijk, tot het publiek.”

Fleischmann kwam als driejarig Duits jongetje met zijn ouders (“enorme cultuurvreters – nog steeds”) naar Nederland. Tijdens zijn studie politicologie aan de UvA liep hij stage bij een theatergezelschap en rolde de cultuureducatie in, eerst bij een impresariaat voor jeugdtheater (“poppenkastjes verkopen”), later als zakelijk leider van Jeugdtheaterschool Rabarber in Den Haag.

In 2005 richtte Fleischmann, die inmiddels met vrouw en eerste kind in Amsterdam woonde, een nieuwe theaterschool op: 4West. “Mijn idee was: dit is een stadsdeel met heel veel jonge kinderen, maar er was toen weinig makkelijk toegankelijk aanbod. En wat er was, was vaak op probleemjongeren gericht, dus niet kunst als gewoon waardevolle tijdsbesteding, maar kunst als ‘dan hang je tenminste niet op straat.’ Dat is een leuke geheime agenda van kunst maken met kinderen, maar het moet niet het uitgangspunt zijn.”

“Ik gaf geen les, maar ik organiseerde het. Ik vind dat eigenlijk nog steeds een van de leukste periodes van mijn leven. We bedachten iets, maakten een flyertje met een 06-nummer erop, duwden die in de brievenbussen en terwijl je dat in de volgende straat doet begint de eerste straat te bellen. We hadden ook de tijd mee: vanwege de ‘krachtwijken’ van Ella Vogelaar ging er veel geld naar Nieuw West.”

Fleischmanns voorganger Bert Liebregs haalde 4West de Meervaart binnen en maakte hem al snel programmeur. “Feitelijk is dat de leukste plek in het bedrijf, want je mag kiezen welke voorstellingen er komen spelen. En het is ook een beetje mijn karakter dat ik dacht: ik ga dat gewoon doen. Als ik op mijn bek ga, dan merken we het wel. Het was wel wennen, want ik kwam uit deels gesubsidieerd jongerentheater met een hoog artistiek accent, en opeens stond ik hier in een volle zaal bij Grease met Jim Bakkum.”

“Het publiek van De Meervaart is volkser dan in de Stadsschouwburg, mensen komen meer voor hun ontspanning en identiteit, niet uit snobisme. En als je het vertrouwen gewonnen hebt staan ze ook open voor nieuwe dingen. Nieuw West heeft ook iets kleinsteeds. Als ik bij de Albert Heijn sta komt er iemand naar je toe en zegt: ‘Nou, ik was gisteren bij die-en-die cabaretier en ik vond het helemaal niks!’ Die straightness herken ik van mijn jeugd in Schiedam en daar heb ik veel mee.”

“Er werd in het begin vanuit de binnenstad een beetje op de Meervaart neergekeken – ‘dat buurthuis’ hoorde ik wel eens.” Maar nu diversiteit (weer) een belangrijk thema is geworden in de kunsten had de Meervaart een belangrijke troef. “Toen ik hier twaalf jaar geleden als programmeur begon was het publiek – uitgezonderd bij die talentonwikkelingsavonden – hartstikke wit. Dat lag ook aan het aanbod waaruit ik kon kiezen. Dat was zeker toen nog heel erg gericht op vrouwen van 50plus. Daar trek je geen grootstedelijk publiek mee”

“Wij wilden – en we waren heus niet de enigen – toegankelijke voorstellingen maken, waarvan het verhaal gewoon een ander vertrekpunt heeft. We zijn begonnen met de voorstelling Ik, Driss, naar de columns van Hassan Bahara en Asis Aynan. Dat ging hier behoorlijk goed, maar op tournee bleek het heel moeilijk te verkopen. De schouwburgen wisten niet waar ze publiek voor die voorstelling vandaan moesten halen, deels omdat ze geen contact hadden met de lokale Marokkaanse gemeenschappen, maar ook omdat men vaak denkt dat als je een verhaal vertelt met een Marokkaanse achtergrond dat daar ook alleen Marokkanen naar komen kijken. We zijn nog niet zover dat iedereen beseft dat dit onze gedeelde geschiedenis is.”

En toen belde Joop van den Ende. “Hij belde zelf, ja. Daar was ik een beetje van in de war, vooral omdat ik niet bezig was te vertrekken. Joop vroeg heel aardig of ik bereid was om een keer met hem te komen praten over DeLaMar. En dat werd een heel prettig gesprek met Joop en Janine. Het is natuurlijk wel een heel ander theater. Maar ze willen

een beetje een andere koers gaan varen: breder inzetten op Amsterdamse doelgroepen met een andere programmering en een ander imago krijgen in de stad. Als ze iemand hadden gezocht die goed op de winkel past en goed is in hospitality, hadden ze ook iemand kunnen zoeken met een hotelachtergrond, zoals je ze vaak tegenkomt in bijvoorbeeld de theaters van Stage Entertainment.

Als het aan de Amsterdamse Kunstraad ligt, staat er binnen vijf tot tien jaar een nieuw gebouw voor de Meervaart, er moeten iconische plekken komen buiten het centrum. “Dat is belangrijk, want Nieuw West gaat enorm groeien. Ik ben denk ik te ongeduldig voor zo’n bouwproces. Ik vind het wel heel belangrijk om meer te denken in gebiedsontwikkeling: wat voor plek is er nu nodig? De schouwburgen in het land waar alleen reizende producties langskomen, hebben het vaak moeilijk. De Meervaart doet veel meer dan dat en krijgt nu de kans om haar unieke positie in de stad ook qua huisvesting beter en slimmer vorm te geven.”

Wat is je advies voor je opvolger?
“Je moet hier met je hart helemaal in zitten. Je moet de educatie leuk vinden, met die kids hier – daar moet je hart van open gaan. Iemand die voorop loopt, die gastheer wil zijn en iemand die er voor zorgt dat de mensen zich hier thuis voelen. Waar ze ook vandaan komen of wie ze ook zijn.

Fien de la Mar

overig,Parool — simber op 8 maart 2016 om 10:00 uur
tags: , ,

Rondom het Leidseplein liggen een paar kleine monumentjes voor de vroegere grote sterren van het toneel. Een kade genoemd naar Johanna Ziezenis-Wattier – een groot tragediènne die het stadsschouwburgpubliek rond 1800 in vervoering bracht; een plantsoen voor Maria Kleine-Gartman – de grootste actrice van de negentiende eeuw; een café met de voornaam van Cox Habbema – de actrice die in de jaren tachtig een spraakmakende schouwburgdirecteur werd; en een fontein die Hans Snoek eert – godmother van het jeugdtheater in Nederland.

En dan is er nog het DeLaMar Theater. In 1947 gebouwd door Piet Grossouw en officieel genoemd naar diens schoonvader Nap de la Mar, maar vooral bedoeld als thuishaven voor zijn vrouw Fien. Fien de la Mar was een van de grootste theatersterren van voor de oorlog. Ze speelde toneel en in films, ze zong cabaretliedjes, revuenummers en operette en ze danste. Ze was sensueel en zwoel en zowel critici als fans roemden haar bijzondere podiumpersoonlijkheid. Wie een moden equivalent zou zoeken: een soort kruising tussen Halina Reijn en Wende Snijders. Maar ze was ook een diva met een onberekenbaar humeur, die naarmate ze ouder werd nukkiger en ongelukkiger werd.

Deze week krijgt De la Mar nog een gedenkteken: de film Ik wil gelukkig zijn van Annette Apon gaat in première, een combinatie van archiefbeelden uit haar films en commentaar en een voorzichtige reenactment van Johanna ter Steege.

Fien, geboren in 1898, groeide op in een amusementsfamilie in Rotterdam, die begon toen haar grootvader uit Portugal naar Antwerpen emigreerde. Haar vader Nap was in Rotterdam een vrije ondernemer, die operettes, varieté en toneelkomedies maakte, maar die ook banden had met het serieuzere Hofstandtooneel, dat onder meer in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag speelde. Vader en dochter speelden daar ooit samen Pygmalion van G.B. Shaw.

De La Mar heeft echter de pech dat ze optrad in een tijd dat het met het Nederlandse toneel tamelijk beroerd gesteld was. In de jaren twintig en dertig ondervond het theater stevige concurrentie bioscoop en radio, de crisis hakte erin en het publiek liep weg. En het publiek dat wel kwam “wil lachen, hard lachen, hardop proesten. Het zal zich op den duur doodlachen, voorshands lacht het al wat ernst en goede wil is in de kunst dood”, schreef een criticus.

Het was in het cabaret dat Fien de la Mar haar eigen toon vind. Met haar donkere stem blijkt ze een geboren chansonière en oogst groot succes met een liedjesprogramma waarin ze bekende cabaretières als Lola Cornero, Else Grassau en Margie Morris imiteert. Het succes kon ze voortzetten toen vanaf de jaren dertig de geluidsfilm in Nederland werd geïntroduceerd.

Zoals Annie Bos de diva was van de vroege stille Nederlandse film, zo werd Fien de onbetwiste ster van Hollandsch Hollywood, zoals de Cinetone filmstudio’s in Duivendrecht werden genoemd in een van haar liedjes. Ze heeft een on-Nederlandse allure, en in haar styling zie je onmiskenbaar de invloed van Marlene Dietrich. De films die daar worden gemaakt zijn overigens geen cinematografische meesterwerken, maar vehikels voor sterren als Johan Kaart, Louis Davids, Sylvian Poons en Johan Heesters.

Fien is dan al Amsterdams geworden. Ze woont aan de Beethovenstraat met haar man, de architect en aannemer Piet Grossouw – ondanks Fiens vele affaires een zeer liefdevol huwelijk – en ze speelt een aantal klassiek geworden Jordanese typetjes: Toffe Jans in De Jantjes (1934) en de titelrol in Bleeke Bet (1934), waarin ze onder andere O, fijne Westertoren, en ook Ik wil gelukkig zijn, dat min of meer haar lijflied zou worden.

Na de oorlog, juist met de opening van haar eigen theater in 1947 begint de neergang. Ze is het stralende middelpunt van de voorstellingen, waarin verder ook onder anderen Willy van Hemert, Guus Hermus en Ko van Dijk meespelen, maar van financiën en beheer heeft ze geen kaas gegeten. Haar naam alleen blijkt ook niet meer voldoende om de zaal vol te krijgen – wellicht was het cabaretrepertoire ook te niemendallerig en onschuldig voor de nieuwe tijd. Wie wel veel succes heeft is Wim Sonneveld, die om de hoek het Leidsepleintheater bestiert. “Ik begrijp er niets van!”, bijt Fien hem eens toe. “Die drollehoek, die pishoek bij jou is elke avond uitverkocht en in mijn bonbonnière komt geen hond!”

In 1952 neemt Sonneveld de bonbonière van haar over, bouwt er een balkon in en noemt het het Nieuwe De La Mar. Dat beschouwt De la Mar als groot verraad en ze trekt zich terug van het toneel.

Als in 1957 haar man Piet overlijdt, zakt ze weg in een diepe depressie, die zich uit in alcoholisme en beruchte telefonades waarin ze miskende monologen afsteekt tegen wie maar durft op te nemen. Ze maakt nog een korte comeback begin jaren zestig, maar staat vooral bekend als onhandelbaar en wantrouwig. In april 1965 pleegt ze zelfmoord door uit het raam van haar huis te springen.

In veel opzichten is Fien de la Mar de laatste echte theatervedette van Nederland. Al haar opvolgers worden bekend via de televisie. Maar het theater, in 2010 grootschalig verbouwd en uitgebreid door Joop en Janine van den Ende, staat er nog en is nu niet langer naar haar vader genoemd, maar offcieel naar haar.

Verslagje Dromen van Goud

Wat opvallend veel fitte mensen in het DeLaMar gisteravond. Onder de titel Dromen van goud brachten het theater en entertainmentbureau Xsaga op initiatief van oud-zwemmer Johan Kenkhuis een aardig ‘theaterprogramma voor sportliefhebbers’, dat effectief de harten sneller laat kloppen voor de aankomende Olympische Spelen in Londen, en dan vooral voor de Nederlandse atleten die meedoen.

Het past in een trend die al een paar jaar zichtbaar is: theaters spelen in op de maatschappelijke kalender om vermaak en diepgang te bieden tijdens collectieve belevenissen. De Stadsschouwburg organiseert op 5 december een Sinterklaasgala voor volwassenen, na Dodenherdenking is er Theater na de Dam, de ochtend na de presidenstverkiezingen een All American Breakfast in de Melkweg. En hoewel de sportwereld en de kunsten opvallend weinig verbindingen hebben, is zo’n Olympisch theaterprogramma natuurlijk een -ahum- gouden idee.

De sportliefhebbers worden op hun wenken bediend. Op de Chesterfield banken midden op het podium komen Pieter van den Hoogenband, Ellen van Langen en het halve dameshockeyteam van Minke Booij te zitten, die door Toine van Peperstraten vakkundig ondervraagd worden over wanneer ze begonnen te dromen over gouden medailles en hoe ze die dromen hebben waargemaakt.

Het levert aardige inzichten op over de hoeveelheid inspanning, concentratie en opoffering die achter iedere medaille schuilgaat. Wat de vlot pratende sporters vooral duidelijk maken is dat de prestatie nauwelijks meer over het lichaam gaat: dat is volledig onder controle, geoefend met coaches, gemonitord door artsen en gemasseerd door verzorgers. De geest is nu strijdperk en het is zaak om alles dat sporters op hun weg vinden, de zenuwen, de pijn en de angst om te zetten in perfect gefocuste motivatie. “Wat is pijn?” vraagt Van Langen retorisch, “Pijn is maar lichamelijk.”

Maar er zijn ook voldoende geestige anekdotes, over de kluis waarin Van Langen haar medailles bewaart, over de groepsprocessen in het hockyelftal en over Van den Hoogenband die tijdens de finale van de honderd meter vrij in Athene zijn vinger brak toen hij doelbewust de aantikplaat met gestrekte vingers in plaats van met z’n vlakke hand raakte; die paar centimeters bezorgden hem waarschijnlijk het goud.

Het theaterdeel eromheen was dan weer een beetje mager. Muzikant en videokunstenaar Mondo Leone (Leon Giesen) speelde aangename nummers, al was het verband tussen de Spelen en Muhammad Ali wel erg vergezocht. Sportjournalist Arthur van den Boogaard schreef passend mythische intermezzo’s over Prometheus die het vuur van de Olympus stal en over de geschiedenis van het Olympisch vuur en nazi-spelen van 1936. Hij is echter geen showman en lang bleef de avond een beetje mat.

Pas met het optreden van Peter Heerschop na de pauze, als ‘minister van enthousiasme en aanmoediging’, werd de avond méér dan een avond Holland Sport (het onvolprezen sportprogramma van Wilfried de Jong en Matthijs van Nieuwkerk) in het theater. Hij gaf een peptalk voor sporters en toeschouwers, waarin hij liet voelen dat passie voor sport van twee kanten moet komen en dat het klagerige Nederland uitstraalt op onze sportprestaties (en op het zomerweer). “Door prestaties in de sport maken we een ander land.” Na deze stichtelijke woorden werd de ‘gouden golf’ van 21 gouden medailles die ons aan het eind werd voorspeld met toekomstige Parool-voorpagina’s ineens een beetje voorstelbaar.

Recensie: ‘Het geheugen van water’ van DeLaMar Producties

Het theaterseizoen is bijna ten einde en de meeste schouwburgen maken zich op voor de zomersluiting en de festivals. DeLaMar echter niet, daar ging gisteren Het geheugen van water in première, dat tot midden augustus publiek moet trekken. Het is een loffelijk initiatief en hopelijk de start van een langdurige traditie, maar moest het nou per se zo’n saai en braaf toneelstuk worden?

“Wij maken geen ruzie, wij kibbelen”, zegt één van de personages aan het begin van Het geheugen van water van de Britse toneelschrijfster Shelagh Stephenson en daarmee is het probleem meteen al duidelijk: in het stuk is niets belangrijk genoeg om ruzie over te maken, dus echt drama blijft ver weg. De toon in regie van Antoine Uitdehaag is licht, tragikomisch, maar ook niet bijzonder grappig.

Het stuk gaat over drie zusters die in een afgelegen, ingesneeuwd landhuis bij elkaar komen omdat hun moeder is overleden. De oudste (Anneke Blok) is de verantwoordelijke, de middelste (Tjitske Reidinga) is de getalenteerde en de jongste (Pauline Greidanus) is losgeslagen. In de loop van de drie scènes komen relaties op scherp te staan worden herinneringen opgehaald en betwist, komen geheimen uit het verleden naar boven en volgt uiteindelijk verzoening met het onvermijdelijke.

De actrices blijven op vertrouwd terrein: Blok is nuchter en licht wantrouwig, Reidinga is sympathiek en lijzig en Greidanus is grappig en manisch. Samen zijn ze, na een overhaast en schreeuwerig begin, op dreef, zeker in de fragmenten waarin nonchalant wordt omgegaan met diverse kalmeringsmiddelen en de drie herinneringen ophalen waarvan niemand meer lijkt te weten wie van de drie er de hoofdrol in speelde. Maar het mooist zijn eigenlijk de scènes tussen Reidinga en haar overleden moeder (Rick Nicolet), die berustender van toon zijn.

In een vrij realistisch slaapkamerdecor (Niek Kortekaas), waarin het bed van de moeder een centrale plaats inneemt, wordt opzichtig naar Tsjechov (Drie zusters en De kersentuin) en Woody Allen (Hannah and her sisters) verwezen, maar Stephenson’s stuk kan niet in de schaduw staan van haar voorbeelden. De kunst in dergelijke tragi-komedisch is om in een paar zinnen of gebaren sympathieke personages neer te zetten die je twee uur lang ondanks hun nukken wilt volgen en daar slagen de makers hier niet in.

Geheugen is het centrale thema: Reidinga’s personage is arts die met amnesie-patiënten werkt, maar heeft geen inzicht in haar eigen gebrekkige herinneringen. De titel van het stuk verwijst naar de homeopathische theorie dat water geneeskrachtige eigenschappen kan vasthouden van stoffen die er niet meer inzitten. En met Het geheugen van water is het precies zo: het is homeopathisch toneel waar de tragische elementen zover verdund is dat je het alleen nog maar voelt als je erin gelooft.

Het geheugen van water van DeLaMar Producties. Gezien 17/6/12 in DeLaMar. Aldaar t/m 12/8. Meer info op www.delamar.nl

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity