Voorbeschouwing ‘Anna Karenina’ van Schauspielhaus Hamburg

Een halve blik, uitgewisseld op het station, een handdruk – en dan is het gebeurd: Anna Karenina en Graaf Wronski zijn voor elkaar gevallen. En dan zetten ze Sweet Dreams (are Made of This) in. “Everybody’s looking for something.”

De combinatie van 19e eeuwse literatuur met jaren ‘80 popmuziek, dat is de blauwdruk van de theatertrilogie die het Duitse theaterduo Barbara Bürk & Clemens Sienknecht de afgelopen jaren maakte. Drie voorstellingen waarin als een soort hoorspel het verhaal van de roman wordt verteld door het studiopersoneel van een radiostation, begeleid door top 2000-klassiekers en inclusief reclames en jingles.

Het eerste deel was een bewerking van Effi Briest (grofweg het Duitse equivalent van Eline Vere) en was in Nederland te zien in 2016 toen hun gezelschap Schauspielhaus Hamburg te gast was in het festival Brandhaarden. Daarna maakten ze nog Madame Bovary en nu is er Anna Karenina, dat komend weekend drie keer te zien is in het Holland Festival.

De vuistdikke roman van Tolstoj over de ongelukkige gravin Karenina en haar tragisch aflopende affaire wordt er vlot doorheen gejast, waarbij een krakerige plaat en een alwetende dj de situaties schetsen en de mensen in de studio steeds in een rol schieten en de verbinding leggen met de liedjes: Fresh van Kool & The Gang tijdens het feest waarop Wronski zijn voorgenomen bruid laat zitten, Sexual Healing van Marvin Gaye op het hoogtepunt van de affaire en The Message van Grandmaster Flash als sociale druk op de personages wordt opgevoerd. Ondanks de camp eindigt Anna overigens ook in deze versie onder de trein.

Voor degenen die Effi Briest gezien hebben: het decor (net als de kostuums ontworpen door Anke Grot) is dezelfde radiostudio, maar dan tien jaar later. De Perzische tapijtjes zijn vervangen door grijze vloerbedekking en de nepleren meubels door strak design. In de hoek staat een enorme kopieermachine.

Ook de bewoners van ‘Radio Karenina’ zijn stuk voor stuk raak getroffen. Wronski (Yorck Dippe) is zo’n man die ooit de geile zanger van een bandje was, en 20 jaar later en 20 kilo zwaarder nog steeds dezelfde kunstjes uithaalt. Sienknecht is het sullige manusje van alles, dat dan ook het versmaadde liefje Kitty speelt. (Na het feest grijpt Sienknecht de gitaar en zingt een magistrale mashup van ontelbaar veel songteksten over de liefde – dat alleen al is de gang naar de Stadsschouwburg waard.)

Bürk en Sienknecht werden voor Effi Briest geïnspireerd door A Prairie Home Companion, het beroemde muzikale radioprogramma uit America, waarover Robert Altman in 2006 de gelijknamige film maakte. “De presentator, Garrison Keillor, heeft een soort onderkoelde ontspannenheid die goed paste bij de manier van vertellen die we voor ogen hadden”, vertelt Bürk na afloop van een van de uitverkochte voorstellingen in Hamburg.

De twee makers kennen elkaar van hun gezamenlijke werk met de Zwitserse regisseur Christoph Marthaler (wiens nieuwste werk Tiefer Schweb ook op het Holland Festival te zien is). Sienknecht speelde en zong (“Ik voel me meer muzikant dan toneelspeler – het is prettiger als mensen zeggen: voor een muzikant kan hij aardig toneelspelen dan andersom.”) en Bürk was regie-assistent. Sinds 1995 zijn ze een stel, inmiddels met twee kinderen.

“We hadden vaker liedjesprogramma’s gemaakt”, vertelt Sienknecht, “Maar het probleem is dat je dan steeds alles opnieuw moet uitvinden. We zochten bestaand verhaal om ons werk structuur en houvast te geven.” Net als later bij Anna Karenina begonnen de acteurs bij Effi Briest met het verzamelen en repeteren van de songs. “Na drie weken hadden we zó veel liedjes en geen idee hoe we de roman erin moesten gebruiken.”

Van een serie was nog geen sprake. Bürk: “Aan het einde van Effi Briest wordt gezegd dat het een deel is uit een serie over de beroemdste slippertjes uit de wereldliteratuur en dat volgende week Anna Karenina aan de beurt is. Ik had het boek toen nog helemaal niet gelezen. Het begon als grap, maar toen we erover na gingen denken leek het ons eigenlijk heel vruchtbaar.”

Het knappe van Anna Karenina is dat ondanks het campy gebruik van muziek, de lichtzinnige omgang met Tolstoj en de foute kleren en pruiken de voorstelling nergens afstandelijk of cynisch wordt. Sienknecht: “We moesten op de muziek leren vertrouwen: dat ondanks de grappen en de beetje kitcherige aankleding dat het door de muziek altijd weer oprecht wordt.”

Anna Karenina is op 8, 9 en 10 juni te zien in de Stadsschouwburg – www.hf.nl

Een nieuwe blik op spreiding

Voor de Kunsten ’92 publicatie De Provinciale Staat van het Cultuurbeleid (winter 2015)

Een woensdagmiddag in Heerlen. Een mooie, modernistische winkelstraat met een aantal grote leegstaande winkelpanden. Maar ook een enorme bouwplaats rondom het station: het Maankwartier wordt een winkelcentrum met kantoren en horeca, in een brug over het spoor heen. En een weergaloos mooi cultureel centrum in een monumentaal oud warenhuis. Optimistische groei in een krimpgemeente.

Het lijkt onvermijdelijk dat cultuurspreiding de komende jaren weer de politieke agenda gaat bepalen. De verhoudingen tussen rijk, provincies en gemeenten zijn aan het schuiven. De grote steden zijn succesvol in het binnenhalen en vasthouden van jonge creatieven, de regio krimpt en vergrijst. Vanuit de Randstad wordt een stad als Heerlen al snel afgeschreven. Alle indicatoren staan op rood: negatieve bevolkingsgroei, hoogste aantal 55+’ers van Nederland, sterk afnemend aantal basisschoolleerlingen. Wat voor rol heeft cultuur hier überhaupt te spelen? En wat zijn de ontwikkelingen waar de provinciesrekening mee moeten houden?

Wie in het stadscentrum tussen de strakke gebouwen van architect Frits Peutz loopt en wie met de lokale cultuurdragers spreekt, merkt al snel dat de werkelijkheid natuurlijk veel genuanceerder is. “In mijn vak zijn krimp en vergrijzing tegengestelde bewegingen”, zegt schouwburgdirecteur Bas Schoonderwoerd. “Het aantal 55-plussers neemt hand over hand toe en dat is een groep mensen die van oudsher veel naar het theater gaan. Sinds de heropening van Theater Heerlen na de verbouwing, zeven jaar geleden, zijn de bezoekcijfers van de schouwburg ieder jaar gestegen.”

De doem van de krimp lijkt ver weg. De vorige wethouder van cultuur riep zelfs al de ‘culturele lente’ van Heerlen uit. Er werd een nieuw popcentrum geopend en er kwam een cultureel centrum in het Glaspaleis, een oud warenhuis dat vanwege zijn bijzondere architecteur (van Peutz) een rijksmonument is, met exposities, repetitieruimtes, de openbare bibliotheek en een modern Limburgs restaurant bovenin. In de oude gebouwen van het CBS huizen nu talloze creatieve bedrijfjes: webwinkels, telematica-ingenieurs, reclamebureaus en creatieve ZZP’ers.

Een van de aanjagers van dit creative ondernemersklimaat is Egid van Houtem. Met zijn bedrijven Social Beta en Rhizome organiseert hij TEDx-conferenties, bemiddelt hij tussen ondernemers en de gemeente, en fungeert hij als incubator en coach voor kleine creative bedrijven.

“Het gedachtegoed van Richard Florida heeft hier grote impact gehad”, vertelt Van Houtem. “De gemeente heeft veel geïnvesteerd in cultuur om creatieven vast te houden en dat zorgde voor ruimte voor nieuwe initiatieven. Daar komt men nu wel van terug, maar de investeringen in cultuur hebben wel wat opgeleverd.”

Van Houtem is geboren en getogen in Zuid Limburg. Anders dan een aantal van zijn jeugdvrienden keerde hij na zijn studie in Breda terug. “Hier kun je pionieren, in Amsterdam ben je een van de velen. Hier is de ruimte, maar je moet er wel voor knokken. Op het gebied van e-culture is Amsterdam natuurlijk het centrum, maar wij zijn regelmatig de tweede. Wij hadden hier in Heerlen bijvoorbeeld de tweede TEDx-conferentie van Nederland en evenementen rondom Bitcoin, waar verder niemand nog mee bezig was. In samenwerking met de gemeenten zoeken we naar bedrijven die leegstaande winkels kunnen vullen. Daardoor hebben we nu een 3d-print-winkel in het centrum.”

Misschien is Heerlen voor Amsterdammers een perifere plek, maar Heerlenaren zelf zien de stad juist als het centrum van de grote, internationale ‘Euregio’, het bovenregionale samenwerkingsverband waar ook Aken en een deel van België aan deelnemen. Bovendien zien ze Heerlen als de de kern van een stadsregio in Zuid Limburg, dat weliswaar verdeeld is over zeven gemeenten, maar samen één stedelijk gebied vormt met 250.000 inwoners.

Maar achter die weidse visie schuilt één historische, bepalende gebeurtenis: de mijnsluiting. Twee generaties lang was Heerlen een bloeiende stad gebouwd op kolen. Iedereen heeft familie die in de mijnen werkte en de toeleverende en verwerkende industrie zorgde voor een bevolking die bestond uit een mengeling van arbeiders en hoogopgeleide ingenieurs. Toen de Stadsschouwburg Heerlen in 1961 werd geopend, was het het grootste podium van Nederland. Het Nationale Ballet en de opera repeteerden er. “Het mecenaat van de mijnen heeft enorm veel mogelijk gemaakt”, zegt Schoonderwoerd, “En de behoefte van die goudzoekers was er ook naar. Er was een enorme eruditie. Dit theater heeft altijd eigen operaproducties gemaakt. In deze regio gebeurde blijkbaar iets.” In 1965 was het Joop den Uyl, toen minister van economische zaken, die op dat grote podium het einde van de inmiddels verliesgevende mijnindustrie aankondigde.

“Er is toen een grauwsluier over de regio neergedaald”, zegt Schoonderwoerd, “De arbeiders raakten werkloos en het dynamische middenkader vertrok voor een belangrijk deel naar België, omdat je daar minder belasting hoefde te betalen. Pas de laatste zeven a acht jaar zie ik weer een zelfbewuste sociale groep ontstaan. Die vormt de humuslaag van waaruit veel culturele dynamiek ontstaat en dat wordt door de overheid goed gevolgd. Maar die groei van de infrastructuur van een poppodium en Schunck is niks meer of minder dan een inhaalslag.”

De roemruchte toespraak van Den Uyl wordt vanavond, 49 jaar na dato, op dezelfde plek nagespeeld door toneelspeler Jaap Spijkers, in de gelegenheidsvoorstelling De Toespraak die de opening van het Jaar van de Mijnen markeert. Het is een samenwerking van professionele en amateur-acteurs en muzikanten en een Vlaams mijnwerkerskoor, onder regie van een van de nieuwe artistiek leiders van Toneelgroep Maastricht, Servé Hermans. Aan het eind houdt Heerlenaar Frans Timmermans een nieuwe toespraak met zijn visie op de komende vijftig jaar.

Schoonderwoerd is blij met de avond, maar oorspronkelijk had hij er een ander idee bij. “Dit is niet een voorbeeld van hoe podiumkunst moet, maar het is wel een voorbeeld van hoe kunst óók relevant kan zijn. Ik wilde eigenlijk een nieuw toneelstuk laten schrijven ter gelegenheid van het Jaar van de Mijnen. Ik kreeg geld voor een schrijfopdracht, maar geen van de grote gezelschappen wilde het produceren. Dat is een weeffout in het systeem. Ik ben wat dat betreft jaloers op mijn collega uit Aken. Hij heeft een Duits ‘Stadttheater’ dat voor een dergelijke gelegenheid twee jaar vantevoren opdracht kan geven voor een stuk en daar vervolgens een grote voorstelling van kan maken. Hij heeft veel meer mogelijkheden om in te spelen op wat er nodig is in zijn stad en kan zelf onderwerpen aan de orde stellen. Hij is vervolgens weer jaloers op mij: ik kan uit de hele wereld putten. Zo’n productie als War Horse, een National Theatre productie, kan hij daar nooit tonen.”

Daarmee snijdt Schoonderwoerd een heikel punt aan in de spreidingsdiscussie. Spreiding in Nederland betekent van oudsher diversiteit in vestigingsplaatsen van instellingen en daarnaast veel gesjouw met busjes met decor en acteurs door het land. Maar in een tijd waarin stedelijke identiteiten sterk in opkomst zijn, blijkt het lastig om kunstaanbod te maken dat voor alle plekken in Nederland relevant is. Terwijl de reisverplichting voor bijvoorbeeld toneelgezelschappen oorspronkelijk bedoeld was om kunst van hoge kwaliteit overal in het land te brengen. “De producties die hier komen ademen wel met de wereld mee, maar weinig met mijn stad”, zegt Schoonderwoerd

Een voorstelling als De Toespraak illustreert de andere kant. Het is een losse voorstelling, waarin steeds een nieuw aspect van de cultuur rond de mijnen ter sprake komt; de kerk, de vakbond, het gevaar, de trots. De koorzang is mooi en weemoedig. Het is prachtig om Spijkers de plechtige, ernstige toon van de woorden van Den Uyl te horen vatten. Maar het blijft een gelegenheidswerk, in te korte tijd gemaakt om een diepere laag te vatten. Met de woorden van Schoonderwoerd in het achterhoofd ben je benieuwd naar de invulling die een toneelschrijver met meer tijd aan dit thema had kunnen geven. Tegelijkertijd moet je erkennen dat een voorstelling met een dergelijk onderwerp buiten Zuid Limburg geen enorme belangstelling zal oproepen.

Opvallend is dat zowel Van Houtem als Schoonderwoerd uit zichzelf beginnen over de informele stedenband tussen Amsterdam en Heerlen. Schoonderwoerd: “Toen Eberhard van der Laan minister van Wonen, Wijken en Integratie was heeft hij als eerste krimp op de agenda gezet. Toen hij burgemeester van Amsterdam werd, bleef hij zich daarvoor verantwoordelijk voelen.” Van der Laan zette een samenwerkingsovereenkomst op touw voor Amsterdam met de krimpgemeentes Delfzijl, Sluis en Heerlen. Op cultureel gebied gaat het onder meer om optredens van het Concertgebouworkest. Van Houtem is vanuit het Amsterdamse cultuur- en debatcentrum Pakhuis de Zwijger de ambassaseur van de stad voor Heerlen.

“De jonge mensen hier en in Amsterdam leven allemaal in dezelfde wereld, namelijk hier”, zegt Van Houtem, wijzend naar zijn smartphone. “Ik denk dat solidariteit tussen generaties een groter probleem is dan die tussen Randstad en regio. Kijk bijvoorbeeld naar de pensioendiscussie.” Maar ook in zijn eigen vakgebied ziet Van Houtem een generatiekloof. “In Limburg zijn dingen snel politiek, men betrekt stellingen. Dingen zijn hier nog vrij hiërarchisch. Wie het in Limburg voor het zeggen hebben zijn mannen op leeftijd. Kijk bijvoorbeeld naar het team dat het bid deed van Maastricht voor de titel Culturele Hoofdstad van Europa: zowel de zakelijk als artistiek leider waren boven de zestig. Er was jongere cultuuradviseur, Mathijs Maussen, die hier wel iets wilde doen, maar dat werd afgehouden. Hij is een van de trekkers geworden van het succesvolle bid van Leeuwarden.”

Hoe nu verder in Heerlen? Schoonderwoerd haalt met instemming Johan Simons aan die het Duitse systeem prijst omdat de intendant van een stadstheater daar twee keer per jaar in de gemeenteraad moet verschijnen om zijn plannen aan te kondigen en te verdedigen. “In Nederland is onder Minister Brinkman in 1988 de kunst genationaliseerd. Dat heeft artistiek heel veel opgeleverd en het was beleidsmatig ook nodig want een instituut als het Limburgs Symfonie Orkest werd daarvóór door 38 subsidiegevers ondersteund. Maar het heeft ook negatieve gevolgen gehad, met name in de verbinding met de lokale culturele context. Op lokaal niveau moet er immers een discours plaatsvinden die het kunstwerk bij het publiek laat landen. Dat lokale discours is verloren gegaan, mede door de implosie van de lokale media. Ik heb onlangs tegen mijn wethouder gezegd: nu alles aan het schuiven is in de kunsten, zou het wel eens kunnen dat de nationaliseringsslag gaandeweg z’n correctie krijgt.”

“Dat betekent dat we op lokaal niveau bewustwording moeten creëren en moeten nadenken over wat de podiumkunst dóet. En dan niet alleen een gebouw neerzetten en over budget nadenken, maar ook inhoudelijk wezenlijk nadenken over de functie van kunst in jouw regio. We zien dat nu aankomen, dus we doen er goed aan om nu al nadrukkelijker de discussie te zoeken met de raadscommissie en de gemeenschap. Het is nu zaak om de kunsten niet verder te verbrokkelen. We moeten grote, robuuste instituten bouwen. En hoe je daarbinnen enerzijds de vernieuwingsimpuls vasthoudt en anderzijds de overdracht en canon z’n werk laat doen, dát vind ik spannend.”

Voorstuk: De Zone

Parool,reportages — simber op 29 september 2014 om 10:51 uur
tags: ,

Ervaringstheater op een schaal die in Nederland zijn weerga niet kent. De Zone, het nieuwste theaterproject van Alexandra Broeder, strekt zich uit over twee locaties in verschillende delen van de stad en de bezoeker moet er rekening mee houden dat de voorstelling verschillende dagen in zijn of haar leven zal ingrijpen.

Droom je wel eens van een ander leven? Ken jij je eigen drijfveren? Als je ze leest kun je dit soort vragen makkelijk van je afschudden. Maar ik lees ze niet. De vragen worden me gesteld door een jonge vrouw die me met wijd opengesperde ogen indringend aankijkt. Geen enkele uitdrukking geeft blijk van een oordeel over mijn antwoorden. Ze knippert ongemakkelijk weinig.

“Ik wilde al heel lang een voorstelling maken waarbij je al vanaf het moment dat je je kaartje koopt in mijn wereld terecht komt”, zegt Alexandra Broeder (1978) op een van de locaties, een oud kantoorgebouw in West. “Het moet onder je huid kruipen. Ik wil dat de bezoeker de vanzelfsprekendheden waar je je in het dagelijks leven aan vasthoudt uit handen geeft.”

De reis begint al op de website. Nog voordat je een kaartje kunt kopen word je al in slordige spuitbusletters gevraagd waarom je je eigenlijk aangetrokken voelt door De Zone? Lijkt het je spannend of zoek je antwoorden? Ben je wel klaar voor een bezoek aan “een gebied met een sterk magnetisch veld met een hoge stralingsfrequentie die ons in contact kunnen brengen met onze diepste intuïtie”?

Broeder maakt al langer een unheimische vorm van locatietheater. Op Oerol maakte ze Wasteland en Sweet dreams, waarin bezoeker ontvoerd worden door een groep kinderen of een nacht buiten in het bos doorbrengt. In haar werk spelen vaak jonge kinderen mee en speelt ze behendig en intimiderend met de vele projecties die volwassenen op hun kroost loslaten.

De Zone gaat (zonder kinderen dit keer) een stap verder. Broeder werd geïnspireerd door de film Stalker van Tarkovski en een trip naar IJsland. “In IJsland ben ik naar een berg gereisd waarvan wordt gezegd dat die paranormale effecten oproept. Wat je erover hoort en leest, en de reis ernaartoe zuigen je erin. Toen ik er eenmaal was vroeg ik me af wat er echt gebeurde en wat ik me verbeeldde omdat ik erin was gaan geloven.”

Op het gebied van theater vond ze inspiratie bij de Deense theatermaker Signa Sørensen, die uitgebreide theatrale fantasieplekken maakt waar publiek langdurig te gast kan zijn. Zo maakte ze met Die Hundsprozesse een bureaucratische rechtbank in Keulen waar de bezoeker zijn eigen Kafka-ervaring kan ondergaan en bouwde ze de theaterstad Rubytown, waar bezoeker dagen achtereen konden gokken, feesten en rituelen ondergaan in een dorp met tientallen personages. Het zijn games, maar dan in het echte leven.

“Ik probeer iets vergelijkbaars te bewerkstelligen”, zegt Broeder. “Maar bij mij is de toeschouwer de hoofdrolspeler. Ik vraag de bezoeker om de controle uit handen te geven. Ik ben op zoek naar het moment waarop je jezelf bijna niet meer gerust kunt stellen met de gedachte: het is maar theater.”

Samen met de acht acteurs die de bezoekers begeleiden bij hun reis naar De Zone is Broeder nu vooral op zoek naar de juiste toon. “Dat is heel delicaat en spannend. De grote vraag bij dit soort voorstellingen is hoe vrij je de toeschouwer laat. We zoeken naar een niet-moraliserende toon. We stellen heel persoonlijke vragen, die hopelijk een zekere kwetsbaarheid oproepen. Je wordt uitgenodigd om mee te gaan. Durf je te geloven en naar binnen te kijken? Wat is jouw houvast?”

Een speciale kwestie is hoe het publiek uit te nodigen voor een meerdaagse ervaring zonder te veel weg te geven. “Mensen schrikken een beetje van de aankondiging dat het enkele dagen gaat duren. Maar het is niet doorlopend. Het begint op de website, waar je een adres krijgt en de mededeling dat je een inwijding gaat meemaken. De uiteindelijke ervaring bestaat uit twee momenten van ongeveer een uur, die op twee verschillende dagen plaatsvinden en die je zelf kunt plannen. Maar daartussen zorgen we ervoor dat De Zone zich in je leven manifesteert”, zegt Broeder geheimzinnig.

Maar uiteindelijk is het wel haar wens om een project te maken dat wel meerdere dagen duurt. “Ik mag zeker niet klagen over de ondersteuning van De Zone, maar de schaal waarop Signa werkt vereist wel een ander soort investering. Maar iets maken dat op die manier je leven overneemt is wel mijn droom.”

De Zone speelt van 22/9 t/m 24/10. www.dezone.nl

Het Nationale Toneel ontdekt Den Haag

Met het aantreden van Theu Boermans als artistiek leider heeft het Nationale Toneel (NT) op een nieuwe manier Den Haag ontdekt. Met zakelijk leider Walter Ligthart en dramaturgen Rezy Schumacher en Remco van Rijn wordt getracht het regeringscentrum en het toneelgezelschap dichter bij elkaar te brengen. Vooruitgeschoven post is de productie Nieuwspoort, waarin de jonge garde van het gezelschap twee maanden rondloopt in het Tweede Kamergebouw.

“Ik word hier vreselijk genuanceerd en apolitiek van.” In een oude school in Den Haag waar vroeger Stella Den Haag gevestigd was repeteren vier jonge acteurs – Hannah Hoekstra, Joris Smit, Reinout Scholten van Aschat en Sallie Harmsen – onder leiding van Casper Vandeputte aan Nieuwspoort. De afgelopen weken hebben ze zich ondergedompeld in de Tweede Kamer en het perscentrum Nieuwspoort, spraken ze met (ex-)politici en lazen ze boeken van onder anderen Joris Luyendijk en Rob Wijnberg. Nu wordt het tijd om de enorme berg informatie te ordenen en lijnen uit te zetten voor de voorstelling die ze vanaf 20 november moeten gaan spelen.

Op roze post-its spuien ze hun emotionele houding ten opzichte van de politiek, van de spanning en opgetogenheid toen ze te horen kregen dat ze twee maanden ongelimiteerde toegang kregen tot het politieke bedrijf, via schaamte over hun gebrek aan kennis na een inleidend college staatsinrichting, onmacht bij een ellenlang gesprek met Boris van der Ham die een volstrekt tactische blik op de politiek heeft, tot ontzag voor de eeuwenoude tradities in de bibliotheek van de Tweede Kamer. “We begonnen handenwrijvend met het gevoel: we gaan eens een boekje opendoen”, zegt Harmsen, “Maar gaandeweg blijkt alles complexer en genuanceerder dan we van tevoren dachten.”

“Nieuwspoort heeft een paar jaar geleden de ‘Nieuwspoort rapporteur’ ingesteld”, vertelt Remco van Rijn een paar dagen later, “Als reactie op het vermeende gebrek aan transparantie. Eens per jaar krijgt iemand een paar maanden volledige toegang tot Nieuwspoort en de Tweede Kamer en schrijft vervolgens een boekje met zijn of haar bevindingen. In 2010 was Joris Luyendijk de rapporteur die het spraakmakende Je hebt het niet van mij schreef. Zodra we met het NT hadden besloten dat we deze voorstelling wilden maken, heb ik een brief geschreven aan Nieuwspoort met het voorstel om na wetenschappers en journalisten nu eens kunstenaars aan te stellen als rapporteurs. Daar waren ze meteen laaiend enthousiast over.”

Voor Vandeputte was een blik achter de schermen bij de politiek oorspronkelijk niet het uitgangspunt. “Ik zag de eerste aflevering van de Amerikaanse serie The Newsroom over een nieuwsprogramma dat uit de infotainment-cyclus wil stappen en weer ‘ouderwets’ burgers wil informeren. Ik vond dat geweldig, en ik wilde het voor Nederland bewerken en misschien als eenmalige avond presenteren bij het NT. Aaron Sorkin [de schrijver The Newsroom en The West Wing] laat zien wat politiek en journalistiek toch zouden moeten zijn: de slimste en meest capabele mensen van het land komen bij elkaar en proberen hun idealen in praktijk te brengen.”

Met Prinsjesdag en de Algemene Beschouwingen maakte de club jonge makers het spitsuur van het politieke bedrijf mee. Enthousiast vertellen ze over de hectische kamer naast de vergaderzaal vol jonge beleidsmedewerkers die als taak hebben om tijdens de debatten Mark Rutte per Whatsapp continu te voeden en te beschermen; over de afdelingen strategie op alle ministeries die bevolkt worden door jonge ambtenaren, afkomstig van het Ministerie van financiën, die elkaar allemaal kennen, elkaar kunnen helpen of tegenwerken en zo samen het rijksbeleid diepgaander beïnvloeden dan wie ook; en over de belevenissen van Vandeputte en Smit op de normaalgesproken ondoordringbare VNO/NCW-borrel, waar ze kort met Rutte hebben gesproken.

De uiteindelijke voorstelling wordt niet op locatie gespeeld. “Nieuwspoort zelf is te klein”, zegt Van Rijn, “En elders in het Kamergebouw is onhandig, want dan moeten alle bezoekers zich identificeren. En laten we wel wezen: het is natuurlijk een geweldige kans om die politici en ambtenaren het NT Gebouw binnen te krijgen.

Nieuwspoort past binnen het streven van Het Nationale Toneel om zich actiever te richten op Den Haag als centrum van politiek en macht. Dat lijkt een logische beweging voor een gezelschap dat zich op vijf minuten lopen van het Binnenhof bevindt, maar tot nu toe liet het de mogelijkheid grotendeels links liggen. “Ik denk dat het NT soms niet zo goed was in het uitleggen wat we allemaal deden”, zegt Van Rijn. “Het repertoire werd natuurlijk altijd gekozen op de huid van de tijd, maar we gaan dat nu veel explicieter uitdragen.”

Feit is dat de eerste expeditie van de Nieuwspoort-makers al direct spin-off oplevert. Politici en media ontvangen de kunstenaars met open armen en delen hun expertise. “Er zijn heel veel mensen die daar ons toekomen met ideeën”, grinnikt Vandeputte, “We overwegen een lijst met aangedragen onderwerpen op te nemen in de voorstelling.” Maar Van Rijn krijgt ook serieuze aanbiedingen: “De middag voor Prinsjesdag werd een prijs uitgereikt voor de beste politieke speech, de Prinsjesrede. Anniek Pheiffer, Mark Rietman en Pieter van der Sman hebben daar de genomineerde speeches voorgedragen, en Jappe Claes speelde de monoloog van Marcus Antonius uit Julius Caesar. Dat is onze voorwaarde: we willen prima meewerken en onze expertise inzetten, maar wat wij te vertellen hebben vertellen we met toneel.”

Van Rijn ziet nog veel kansen voor samenwerking, bijvoorbeeld met de Campus Den Haag, waar de Universiteit Leiden haar studies bestuurskunde, politicologie en internationaal recht heeft ondergebracht, en die direct naast het NT Gebouw is gehuisvest. Daar vindt binnenkort het symposium ‘Oscar Wilde, corruption and the relevance of art for current affairs’ plaats, naar aanleiding van de voorstelling De ideale man. Later in het seizoen volgen vergelijkbare projecten rond Nieuwspoort en De storm. Ook met de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur en het Center for Public Values and Ethics wordt samengewerkt.

Het NT maakt dezelfde beweging als alle andere Basisinfrastructuurgezelschappen: meer samenwerken met lokale partners, breder inzetten van expertise en op een bedrijfsmatiger manier kijken naar de producten en diensten die het levert. Maar in Den Haag heeft die ontwikkeling vanzelf een groter belang, omdat het landelijk bestuur er zetelt. “We zijn nadrukkelijker dan vroeger het Nationale Toneel”, zegt Van Rijn die mede als taak heeft om lokale samenwerkingsverbanden op te zetten, “En we merken dat die naam bij grote instellingen die ons nog niet kennen respect en vertrouwen opwekt. Dat heeft Hans Croiset [die het NT oprichtte] destijds goed gezien. En tegelijk zie je dat binnen het gezelschap het belang wordt gezien: bijna alle acteurs wilden meewerken aan de Prinsjesrede. Bij iedereen leeft het idee dat we de banden tussen kunst en politiek moeten aanhalen. Want als ze ons leren kennen, bezuinigen ze ons misschien niet zo snel weg.”

Ook in een gesprek met een dramaturg als Van Rijn komt die bedrijfsmatige aanpak terug. Overleg met de Gemeente Den Haag over de tegenprestaties voor subsidie is het leveren van Return on Investment; zelfs de kernactiviteit van het NT –voorstellingen maken– kan worden betrokken: het NT is artistiek nauw betrokken bij de nieuwe Anne Frank-productie in Amsterdam, waarvan Theu Boermans (ook regisseur van Soldaat van Oranje) de artistieke supervisie heeft. Zo begint het NT meer en meer te lijken op zijn grote voorbeeld, The National Theatre in Londen, dat met een doordachte combinatie van subsidie en eigen inkomsten een hoge artistieke standaard en ruimte voor jong talent weet te combineren met commercieel succes.

Van Rijn: “Ik sprak met de speechschrijver van generaal buiten dienst Peter van Uhm, die enthousiast was geworden omdat zij Rezy had horen spreken over hoe acteurs met tekst omgaan. Het is geweldig om te zien dat iemand ineens begrijpt wat het theater vermag. Ik geloof dat onze ambachtelijkheid vaak een goed aanknopingspunt vormt om het gesprek te openen met mogelijke partners. Kom eens in ons decoratelier of bij een tekstrepetitie kijken en zie met hoeveel kunde en liefde er wordt gewerkt. Mensen die dit hebben gezien zijn veel geïnteresseerder in de verhalen die wij te vertellen hebben, dan wanneer wij alleen maar uitleggen hoe de wereld volgens ons in elkaar zit.”

In de school aan de Kerkstraat wordt intussen driftig doorgeschreven, inmiddels op groene post-its, met de grote politieke thema’s die aan bod moeten komen: populisme, mediacratie en polarisatie. En een ander thema dat de hele tijd achter de dit project zweeft: eigenlijk gaat het heel goed met Nederland. Harmsen verwoordt dit het helderst: “Ik schrik soms ’s nachts wakker van het idee dat we eigenlijk geen legitimatie hebben voor deze voorstelling. Na een paar weken op het Binnenhof kan ik alleen maar denken dat we het in Nederland behoorlijk goed geregeld hebben.” Vandeputte, nadenkend: “Als Nederland een paradijs is, is dat slecht voor deze voorstelling.”

Reportage BCA jubileum

Applaus stijgt op uit de sloep. Musicalzangeres Miriam Venema staat aan de kant, bij de Hogesluis, en buigt uitgelaten aan de kant. Ze heeft net een verhaal verteld over een sexy laptopjongen in de trein en zong It’s oh so quiet van Björk. De sloep vaart verder, op weg naar de volgende act, een stuk verderop langs de grachten.

Met een kunstzinnige boottocht voor zijn relaties vierde het Bedrijfs Cultureel Abonnement (BCA) donderdagavond zijn tienjarig bestaan. Verspreid over zeven boten zitten medewerkers van bedrijven als PriceWaterhouseCoopers, de Belastingdienst en De Kraamvogel en vertegenwoordigers van diverse culturele instellingen. En hoewel het BCA tot nu toe voornamelijk goed werkte om personeelsleden naar musicals en cabaret te lokken, is deze avond ook te zien als een vlootschouw van jong podiumtalent.

Het BCA was een initiatief van Joop van den Ende: bedrijven kopen een abonnement en daarmee kunnen ze hun werknemers met korting theaterkaartjes aanbieden. Inmiddels maken 330 bedrijven gebruik van de dienst en gaan er zo’n 270.000 mensen mee het theater in. Directeur Babs Schipper is tevreden: “Je ziet dat mensen met zo’n abonnement vaker gaan, en dat ze ook eens iets ánders gaan zien: ik sprak een man die door een aanbieding van ons naar het ballet ging en gegrepen werd. Nu wil hij nog veel meer zien, terwijl hij daar uit zichzelf nooit naartoe zou zijn gegaan.”

Schippers ziet nog veel potentie in het idee: “We hebben de afgelopen jaren een goede basis gelegd, nu moet het nog veel bekender worden. En we gebruiken nu de grote acts en films om mensen binnen te halen, maar we willen ze aanmoedigen om ook eens naar het toneel of klassieke muziek te gaan. En we willen jong talent stimuleren.”

Dat jonge talent bevindt zich vanavond langs het water. We varen langs langs de circusartiesten van Tent die bij het Wertheimpark een mooie acrobatiekact doen, dobberen we voorbij een gewelddadig absurd tableau van performancegroep Eddy the Eagle Museum en spelen Niels Kuiters en Khadija Massoudi een stukje uit Romeo en Julia. Ook de gastheren op de boten zijn acteurs, zoals Rory de Groot, die een scène speelt uit zijn voetbalvoorstelling Hand in Hand en Bas van Rijnsoever, die zijn Paradehit BAS samenbalt in één lied. “Het lijkt wel een culturele Efteling”, roept een van de toeschouwers enthousiast.

Zelfs het eten is artistiek: in een kartonnen doos vind je drie bakjes met hetzelfde gerecht. Alleen door te ruilen met je medepassagiers kun je een volledige maaltijd samenstellen, een idee van het ‘food art collectief’ Bite Me. Aan het eind varen we bij het Scheepvaartmuseum een prachtige compositie voor koperblazers van Merlijn Twaalfhoven in.

Alle deelnemende artiesten zijn losjes verbonden aan Stichting Nieuwe Helden van theatermaker Lucas De Man, die het grootschalige evenement organiseerde. Al die ‘nieuwe helden’ zijn zo tegen de dertig en hebben een pragmatische opvattingen over hun kunst. Subsidies zijn schaars, dus houden ze hun hoofd boven water door naast hun eigen werk bedrijfspresentaties te geven, speeches te schrijven en andere opdrachten aan te nemen. “Voor ons is de samenwerking met BCA een mooie kans om kennis te maken met het bedrijfsleven”, zegt De Man.

Die samenwerking tussen BCA en Nieuwe Helden gaat verder dan alleen deze avond. De Man: “De voorstellingen van onze makers gaan actief gekoppeld worden aan groepen toeschouwers. Ik speel zelf in een voorstelling Bejaarden en Begeerte, die bijvoorbeeld uitstekend geschikt is voor cliënten en personeel van zorginstellingen. Bovendien wijzen we de bedrijven die geabonneerd zijn op ons bedrijfsaanbod: acteurs die een op maat gemaakte act spelen, Merlijn Twaalfhoven die het personeel een eigen compositie laat spelen. Dat inspireert geweldig.” Schippers: “BCA is een stichting en de eventuele winst die we maken geven we terug aan de sector, en nu via Nieuwe Helden aan de talenten van de toekomst.”

Zowel De Man als Schippers menen dat het bedrijfsleven het teruglopen van subsidies niet kan ondervangen, maar dat er meer mogelijkheden liggen dan er nu gebruikt worden. Schippers: “De sector is de afgelopen jaren scherper en wijzer geworden. De switch naar het aanboren van nieuwe geldbronnen wordt gemaakt, maar het hoge tempo van de bezuinigingen en de toon waarmee ze gepaard gingen zijn niet goed geweest. Het geven van korting in theater is nog steeds niet helemaal ingeburgerd. Toneel is toch een emotioneel product.”

“Wij merken dat het zoeken naar geld uit het bedrijfsleven enorm veel werk is”, zegt De Man, “Maar als ze ja zeggen, dan doen ze ook helemaal mee en krijg je achteraf nooit gezeur. Het zou fijn zijn als er een klein beetje subsidie zou bestaan voor de tijd dat je bezig bent om sponsors voor je project te vinden, want dat is nu langdurig, taai en onbetaald werk. Maar ik heb bijvoorbeeld nog nooit een project hoeven aanpassen voor een sponsor, en wel voor een fonds, dus de angst van kunstenaars voor bedrijven is echt belachelijk.”

Reportage: Paradijs van Dood Paard en De Warme Winkel

In een oud bankgebouw aan de Sarphatistraat ontkiemen bonenplanten, komt sla voorzichtig op en groeien kruiden en planten in oude boekenkasten. Nee, het is geen verlaten gebouw dat door de natuur wordt overgenomen, maar het werkterrein van de theatergroepen Dood Paard en De Warme Winkel. Samen zijn ze begonnen aan urban gardening, wat moet uitmonden in de voorstelling Paradijs die donderdag in première gaat. “Wij proberen de toekomst te ontginnen.”

“We hebben tuinstress”, verzucht Manja Topper. Vier toneelspelers (Topper en Kuno Bakker van Dood Paard, Jeroen De Man en Vincent Rietveld van De Warme Winkel), ondersteund door een paar technici, hebben twee weken geleden de eerste verdieping –waar een paar maanden eerder nog de bibliotheek van het Theater Instituut gevestigd was– gestript en er vijf kuub tuinaarde naar binnen geschept. De kasten voor de boeken en de laden voor videobanden zijn verzaagd en gevuld met grond, een kantoortje is ingericht als warme kiemkamer, een paar helle groeilampen baden de ruimte in geel licht. Nu hebben ze nog een maand tot de première, maar aan theater maken lijken de vier nauwelijks toe te komen.

“We worden keihard geconfronteerd met ons eigen consumenten-gedrag”, zegt Topper bijna verontschuldigend. “We willen direct resultaat. Een week wachten voordat een bol die we in de grond stoppen een puntje groen laat zien vinden we écht heel lang.” Het ziet er al behoorlijk groen uit, maar de acteurs hadden hun verwachtingen hoog opgeschroefd. “We zagen al voor ons dat we de hele buurt van sla en courgettes zouden voorzien”, lacht De Man. Maar voorlopig zijn het vooral kleine puntjes en dunne groene draadjes.

De Warme Winkel en Dood Paard zijn geen onbekenden van elkaar, maar nu werken ze voor het eerst echt samen. “Met z’n vieren zijn we eigenlijk een nieuwe groep,” zegt Kuno Bakker, “Wij hebben met Dood Paard andere manier van werken dan De Warme Winkel. We hebben meteen in het begin gezegd dat we samen op zoek moesten naar iets dat we allemaal niet kunnen, en dat we samen moeten leren.”

Toen het duidelijk werd dat de onderwerpen rond ecologie, duurzaamheid en de huidige crisis op gezamenlijk enthousiasme konden rekenen, lag de keuze om zelf te gaan tuinieren in een leegstaand pand voor de hand. Bakker: “Het is de uiterste consequentie van zo’n idee: we willen onderzoeken hoe ver we zelf eigenlijk af staan van de natuur en van de productie van ons voedsel.” De Man: “Toen zagen we inspirerende video’s uit Detroit waar parkeerterreinen van leegstaande fabrieken worden omgeploegd om er voedsel te gaan verbouwen. In Nederland hebben we enorme leegstand van kantoren die voortkomt uit de hoogmoed van projectontwikkelaars die geloofden in eindeloze groei.”

De groep heeft een vast dagschema: ’s morgens tuinieren, ’s middags theater maken. “Dan doen we acts voor elkaar, we lezen dingen voor, we discussiëren”, zegt Vincent Rietveld. “We zitten nu midden in de keuze of het een hardcore performance wordt waarin we geen contact maken met het publiek en alleen tuinieren, of dat we het publiek ene heel apocalyptisch verhaal vertellen.” Topper: “Je kunt dit niet als decor gebruiken voor een toneelstukje.”

De tuin blijkt namelijk een behoorlijke eigen wil te hebben. “Er zijn heel veel dagen geweest dat we ons er totaal in verloren”, vertelt De Man. “We dachten: we hebben helemaal geen tijd om theater te maken. Het is zo energieverslindend.” Rietveld: “We staan hier te juichen als de zonnebloem twee nieuwe blaadjes heeft. Dat zijn de kleine triomfen die we iedere dag weer voelen.”

De spelers hebben een paar gemeenschappelijke bakken, maar ieder ook een eigen project. Rietveld teelt radijs, Topper maakt iets kunstzinnigs van planten in eierdopjes, zelfs publiciteitsmedewerker Raymond Querido zaait plantjes voor de vroege boekers van de voorstelling. Een bijzonder project hangt in vochtige plastic zakken. Bakker las een artikel over Gro-Holland, een bedrijfje dat oesterzwammen kweekt op koffieprut. “We hebben koffiedik gevraagd van cafés in de straat en in die zakken telen we onze eigen zwammen. Ik vind dat echt een mooi idee om van afval weer een grondstof te maken.”

Ondanks dat ze zichzelf er tomeloos in verliezen gaat het Dood Paard en De Warme Winkel uiteindelijk niet eens zozeer om hun hoogst kunstmatige tuin. Topper: “De vervreemding die we zichtbaar willen maken over de enorme energie die we stoppen in het heen en weer brengen van al dat voedsel gaat ook over iets groters. We staan in ons leven sowieso vrij ver af van allerlei problemen, waar we door ons gedrag wel aan bijdragen. Dat is het gevoel dat je als een soort toerist door je leven beweegt. Het gaat ons niet lukken om het hele systeem te veranderen, maar een heleboel kleine initiatieven uiteindelijk wel.”

Paradijs van De Warme Winkel en Dood Paard is te zien van 4 t/m 18/4 op locatie aan de Sarphatistraat 53. En in mei op het Spring Festival in Utrecht. Meer info op www.paradijs.nu

 

Voorstuk: Donkere Kamer van Dries Verhoeven, Müchner Kammerspiele

Parool,reportages — simber op 25 mei 2012 om 01:50 uur
tags: , ,

Hoewel het licht nog aan is schuifelen de mensen voorzichtig naar hun plaats. Zo veel licht geven de rode lampen ook weer niet, en de toeschouwers van Donkere kamer zitten niet op een rij, maar ieder op een eigen stoel rondom een open speelplek. Als het licht helemaal uitgaat zie je letterlijk geen hand voor ogen.

Theater met blinden is niet uniek. Een paar jaar geleden liet regisseur Lotte van den Berg Antwerpse blinden het schilderij Het vlot van de Medusa uitbeelden, en recenter maakte het Noord Nederlands Toneel Teiresias, over de blinden ziener uit de Griekse tragedies, in een stikdonkere theaterzaal.

Aanvankelijk lijkt Dries Verhoeven, de maker van Donkere kamer, iets vergelijkbaars te doen. Een blinde vrouw loopt door de stad en vertelt over zichzelf en over haar omgeving. Ze loopt achter een kar met daarin camera’s die 360 graden rondom filmen, de beelden worden geprojecteerd op de vier zijden van de zaal. De vrouw lijkt wel een ziener; ondanks dat ze hen niet kan zien lijkt ze de kleur van auto’s en de gedachten van mensen op straat te kunnen lezen.

Maar zoals altijd gaat het er bij Verhoeven eigenlijk om hoe wij als publiek kijken. Over hoe wij onze ideeën en wensen op anderen (in dit geval blinden, in zijn vorige voorstelling Life streaming jongeren in Sri Lanka) projecteren. In het vervolg van de voorstelling zien we vijf blinden die ons aankijken (via de camera), die muziek maken, zingen en dansen en die openhartig praten, vooral over liefde en intimiteit. Want ook iemand die niet kan zien wil wel gezien worden.

Dat thema kwam bij interviews en castings pas naar boven, vertelt Verhoeven aan de telefoon. “Ik maakte de voorstelling in München, waar het theater van de Münchner Kammerspiele aan de duurste winkelstraat van de stad ligt. Die visueel geëtaleerde rijkdom was voor mij fascinerend en ik dacht dat voor een blinde een etalage niet meer is dan een stuk glas. Maar dat bleek veel ambiguër; blinden blijken enorm bezig met hun uiterlijk. Al heel snel werd het thema intimiteit en contact leggen. Daarover ontstonden heel snel goede gesprekken”

“We vroegen in voorbereidende gesprekken bijvoorbeeld of ze het fijner vonden om in het donker te vrijen, zodat de verhoudingen gelijkwaardiger zijn. Maar dat was absoluut niet zo. ‘Ik vind het fijn om te horen hoe ik eruit zie’, zei iemand. Eén vrouw vertelde meteen in ons eerste gesprek over een keer toen ze in een doorschijnende kamerjas in de gang van haar appartement liep en hoorde hoe een man bij de lift stil bleef staan en haar bekeek. Ik dacht toen ze het vertelde dat die man haar iets aan had gedaan, maar het ging er juist om hoe vrouwelijk en sexy ze zich toen voelde. Ik zag haar alleen maar als kwetsbaar, terwijl ze juist heel krachtig is. Dat verhaal zit nu als scène in de voorstelling.”

“Ik hoop dat het lukt om het publiek bewust te maken van z’n eigen manier van kijken. Maar als je die doorbreekt wordt je  uiteindelijk wel geconfronteerd met een beperking en een pijn die echt is.” Dat speelt ook bij de voorstelling zelf: “Net als bij Life Streaming kan ik de voorstelling niet echt met de spelers delen. Het is voor hen een abstractie waarin ze functioneren, dat is ook pijnlijk.”

De voorstelling is tijdens pinksteren te zien in de Stadsschouwburg, officieel nog als onderdeel van het programma Brandhaarden, waarmee de Münchner Kammerspiele en haar artistiek leider Johan Simons zich in maart uitgebreid presenteerden. Voor de Nederlandse versie, die al te zien was op Festival a/d Werf in Utrecht heeft Verhoeven de voorstelling flink aangepast: “We hebben hier vijf spelers in plaats van zes,  waarvan twee Nederlanders. We hebben overwogen om het met boventiteling te doen, maar dat werkt niet. Ik zoek het effect dat je iemand aankijkt die niet terugkijkt, dat kan niet als je dan ook nog je hoofd moet draaien om de tekst te lezen.”

Verhoeven maakt inmiddels voorstellingen in heel Europa, maar voor het najaar heeft hij een project op een speciale plek: zijn eigen buurt. “Ik woon nu een paar jaar in Bos & Lommer en in september ga ik daar de voorstelling Niemandsland maken, waarin je met een gids door de Kolenkitbuurt loopt. Ik heb die voorstelling al eerder gemaakt in Utrecht, Berlijn en Valencia, maar nu maak ik hem voor mijn buren.”

Donkere kamer van Dries Verhoeven/Münchner Kammerspiele. 27 en 28/5, Stadsschouwburg. Meer info op www.ssba.nl

Voorstuk Kabel

Over iets meer dan een maand begint het EK voetbal in Polen en de Oekraïne, met de daarbij horende voetbalkoorts en daarop volgend de historisch gezien vrij grote kans op massale ontgoocheling. Toch zal de kater dit jaar hoogstwaarschijnlijk niet zo groot zijn als in 1996, het jaar van de Kabel. Theatermaker Jörgen Tjon A Fong maakte met zijn groep Urban Myth een voorstelling over de culturele spanningen in het Oranje van Kluivert, Davids en Bogarde. “De Kabel heeft het voetbal een opdonder gegeven.”

Het is een bonte verzameling mensen op het toneel van het Bijlmerparktheater: een zangeres, een journaliste, een gitarist, een rapper en twee acteurs in voetbaltenue. In de laatste try-out voor de première aanstaande zondag vertellen ze het verhaal van het EK van 1996 in Engeland, waarin het Nederlands Elftal na de tweede wedstrijd ontplofte toen Edgar Davids tegen een buitenlandse journalist zei dat de trainer (Guus Hiddink) z’n hoofd uit de reet van bepaalde spelers moest halen. Hij werd weggestuurd, de sfeer was verziekt, Oranje verloor de twee volgende wedstrijden en was uitgeschakeld.

De voorstelling is opgebouwd rond twee heftige monologen van Kenneth Herdigein als Winston Bogarde en Raymi Sambo als Patrick Kluivert. Samen met Davids, Seedorf en Reiziger vormden die een vriendengroep van zwarte jongens binnen Ajax: De Kabel. Herdigein is fascinerend als de even grootheidswaanzinnige als kleinzielige Bogarde, die zijn levensverhaal vertelt, waarin terechte woede over echte achterstelling, paranoïa, trots en slachtofferdenken om voorrang strijden. Die man alleen al is eigenlijk een opera waard. Sambo speelt Kluivert die terugkijkt op zijn begintijd en het dodelijke auto-ongeluk dat hij veroorzaakte, een blijvende schandvlek op zijn imago als golden boy.

Tussendoor zien we kleedkamerscènes die spelen tijdens de rust van Nederland-Zwitserland, waarin de collectieve woede tot een uitbarsting kwam, zingt Lucretia van der Vloot een mooi lied en vertelt ze het verhaal van de moeder van Seedorf en geeft Blaxtar met een associatieve rap zijn interpretatie van de emoties van de verder zwijgende Davids. Journaliste Noraly Beyer tenslotte, die de gebeurtenissen van toen als journaalpresentatrice volgde, geeft tussendoor de nodige context over de blije jaren ’90 toen iedereen nog van elkaar hield en multiculturalisme nog een ideaal was.

Het is precies dat laatste wat regisseur Jörgen Tjon a Fong inspireerde tot het maken van de voorstelling. “We leven nu in een tijd dat etnische groepen enorm tegenover elkaar staan,” zegt hij na afloop van de try-out. “Ik kreeg daardoor een soort nostalgie naar de warme jaren negentig, maar toen ik me daarin ging verdiepen kwam ik dit verhaal weer tegen. Zo harmonieus was het toen toch ook niet.”

Bang dat een dergelijk incident zich dit jaar kan herhalen is hij niet: “De Kabel heeft het voetbal een opdonder gegeven. Hiddink heeft ingezien dat er iets moest veranderen, en Davids is uiteindelijk ook teruggekeerd bij Oranje. Nu zie je dat het elftal op een veel vanzelfsprekender manier gemengd is, met spelers met Turkse of Marokkaanse achtergrond, die ook weer een voorbeeldfunctie hebben.”

Zo’n voorbeeldfunctie had Kluivert destijds voor Sambo: “In ’96 zat ik op de toneelschool. Ik was geen voetbalfan, maar Patrick was mijn held. Net als Kenneth Herdigein overigens. Dat was toen een van de zeer weinige zwarte acteurs die je op televisie zag, daar klampte ik me aan vast. Toen Kluivert iemand dood reed was dat heel erg, maar tegelijk had ik met hem te doen. Ik was ook jong en soms onvoorzichtig en ik had heel sterk het gevoel dat het mij ook had kunnen gebeuren. Als ik hem nu speel laat ik al zijn woede naar binnen slaan. Ik wil laten zien dat het eigenlijk nog een jongetje is.”

“Ik was in die tijd een van de weinige zwarte leerlingen op de toneelschool. Mensen vroegen me of ik misschien speciaal les wilde. Ik was zo beledigd. Wat Winston Bogarde zegt in de voorstelling is waar: je moet echt twee keer zo hard werken om hetzelfde te bereiken.”

En zo gaat de voorstelling niet alleen over voetbal, maar ook over theater. Sambo: “Voor voetballers is de situatie sindsdien beter geworden, en voor acteurs ietsje beter. We hebben nog steeds maar één toneelgroep die net zo gemengd is als het Oranje elftal van toen.” Tjon a Fong: “De Kluivert of de Davids van het toneel zijn er nog niet.”

Kabel van Urban Myth is eenmalig te zien in de Stadsschouwburg op 29/4/12. Meer info op www.urbanmyth.nl

Interview Johan Simons

interviews,reportages,Theatermaker — simber op 29 april 2011 om 14:46 uur
tags: , ,

Er is veel te benijden aan de Münchner Kammerspiele – de status van onaantastbaar instituut, de vrijwel onbegrensde theatrale mogelijkheden, de enorme betrokkenheid van het publiek –  maar het meest aansprekende is toch wel het café. Dat ligt niet aan de sjieke Maximilianstraße, de dure winkelstraat waaraan het Schauspielhaus, de grote zaal in art deco-stijl, gevestigd is, maar om de hoek in de moderne glas en betonbouw waar het gezelschap haar kantoren, ateliers en kleine zalen heeft. Overdag bestaat het uit twee ruimtes, een eenvoudig openbaar café, door middel van een verschuifbare wand gescheiden van de personeelskantine. ’s Avonds na de voorstellingen worden de twee samengevoegd en kunnen publiek en spelers elkaar ontmoeten.

Op een doordeweekse avond schuiven hier langzaamaan verschillende groepen naar binnen. Eerst de spelers van They shoot horses, don’t they? van Susanne Kennedy, dat een paar verdiepingen hoger in de Werkraum werd opgevoerd. Een paar Nederlandse journalisten zijn er ook. In drie achtereenvolgende dagen kunnen ze nieuwe voorstellingen van Kennedy, Simons (Winterreise) en Ivo van Hove (Ludwig II) zien. De volgenden zijn de spelers die met regisseur Sebastian Nübling de voorstelling Alpsegen repeteren, Benny Claessens is een van hen. En tenslotte, veel later, de groep medewerkers aan Ludwig II, die zojuist de eerste en enige try-out heeft gehad. De sfeer is levendig, maar niet geheel zorgeloos.

Het café heeft één bar, maar publiek wordt geacht op een ander punt haar drankjes te bestellen dan de Kammerspiele-medewerkers, die om een hoekje voor een habbekrats thee, worst en brood met kaas kunnen kopen. De thee wordt geschonken in smalle hoge bierpullen van een halve liter, met handvat. Later op de avond drinken ze uit glaasjes die net zo smal en hoog zijn, maar tien keer zo klein. Daar zit wodka in.

Johan Simons verschijnt pas laat. De evaluatie na Ludwig II duurde lang en ook al zegt niemand het hardop, het is duidelijk dat de de try-out enige zorgen baarde. Problemen met de gecompliceerde videotechniek, met het ritme, misschien ook wel met de spelers. Later blijkt dat Van Hove die avond besloten heeft om een half uur uit het tweede deel te schrappen. En, iets verder op de achtergrond, is er enige ongerustheid over de harde kern van Ludwig-vereerders die in München de nalatenschap van de Beierse sprookjeskoning bewaken. Wat moeten zij wel niet denken van die Vlaamse regisseur en de Hollandse hoofdrolspeler, ook al is het de populaire Jeroen Willems?

Simons drinkt geen wodka. ‘Ik heb veel te veel werk voor wodka’, grapt hij tegen de aanwezige Nederlanders. Hij heeft een baard laten staan en draagt een zijden sjaaltje half onder zijn overhemd. In het café loopt hij rond als een kruising tussen een jeugdherbergvader en een kapitein op de grote vaart. Hij lijkt vermoeid en contemplatiever dan gewoonlijk. ‘Het is echt veel meer werk dan NT Gent leiden, veel meer werk dan ik vantevoren had verwacht.’

Continue reading “Interview Johan Simons” »

De Vere: Repertoiretoneel in praktijk

Een vrijdag in december. Het westen van Nederland is krakend en bibberend tot stilstand gekomen. Bevriezingen, gladheid en sneeuw leiden tot een verkeersinfarct en in Groningen dicussieert een groep toneelspelers verhit over de komende avond. Ze zitten bij elkaar in de huiskamer van een eenvoudig, maar artistiek ingericht hostel. Twee van hen, Jorn Heijdenrijk van Discordia en Czeslaw de Wijs van ’t Barre Land, hebben gekookt, pasta met uitgebreide salades.

Onderwerp van discussie is: afgelasten of niet. Eén van de spelers van de voorstelling van vanavond is er nog niet. Sara de Bosschere moet uit Antwerpen komen, maar zit in een taxi vast tussen Rotterdam en Utrecht, inmiddels al zo’n drie uur. Lege batterijen bemoeilijken het telefoonverkeer. Als ze in Utrecht een trein kan nemen, is ze dan nog op tijd om te spelen? Wagen ze het daarop? Moeten ze misschien een uur later op? Kun je wel direct vanuit de trein zo het toneel op? Of kunnen ze misschien een andere voorstelling uit de kast trekken? Of moeten ze annuleren en de toeschouwers die gereserveerd hebben gaan bellen?

Begin jaren ’90 begon Discordia, samen met de Vlaamse groepen Stan en Dito’Dito, met De Vere: lange avonden waarin toneelspelers van verschillende gezelschappen korte stukjes speelden uit hun eigen repertoire. In steeds hetzelfde decor, een V van houten schotten, open van voren en heel smal van achter, met smalle openingen als coulissen, waardoor ook gemakkelijk gesouffleerd kon worden. In de loop van de tijd werd het aantal deelnemende groepen en acteurs uitgebreid en kwam het steeds vaker voor dat een speler ad hoc een rol overnam.

Met ingang van 2011 wordt het idee van De Vere nieuw leven ingeblazen, en uitgebreid. Dit seizoen spelen Discordia en ’t Barre Land met gasten iedere maand een paar maal een oude voorstelling opnieuw. Meestal alleen in Frascati 3 in Amsterdam, maar de eerste voorstelling kent een paar extra opvoeringen in het Grand Theatre in Groningen en in Kikker in Utrecht. Het is De Kersentuin, door Discordia gemaakt in 1997 en voor het laatst gespeeld in 2002. Inmiddels zijn in deze voorstellingen verschillende rollen overgenomen: Maarten Boeghorn en Ditha van der Linden verlieten Discordia en hun rollen werden overgenomen door Barre Landers Margijn Bosch en Vincent van den Berg. In deze 2010-versie spelen Ingejan Ligthart Schenk en Martijn Nieuwerf voor het eerst mee.

Continue reading “De Vere: Repertoiretoneel in praktijk” »

Volgende pagina »
This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity