Recensie: Blaas van Schweigman&

Parool,recensies — simber op 15 juni 2014 om 20:45 uur
tags: , , ,

Achter in de grote hal met stralend witte vloer liggen een paar hopen wit textiel. Een vrij onopvallend toneelbeeld. Tot in een van de hopen langzaam leven wordt geblazen. Met het geritsel van stijve, net verschoonde lakens dijt de met lucht gevulde buidel stof uit tot een grote witte blob die zich kan voortbewegen door de ruimte en contact zoekt met het publiek.

Theatermaker Boukje Schweigman maakt nu al jaren prachtige mimevoorstellingen met een geheel eigen universele taal van beweging, licht en vorm. Afgelopen winter tourde ze met het repriseprogramma Universum langs de theaterzalen, maar nu is er eindelijk weer een grootschalige locatieproductie van haar te zien in de buurt van Amsterdam. Blaas is een magische trip door een wit landschap waar nauwelijks een speler aan te pas komt.

Het witte wezen voert een vreemd soort dans uit; nu eens lijkt het een sierlijke kwal, dan dondert hij als een boze wolk. Een van de hoeken is een soort snuitje, waarmee het zonder moeite een pop wordt die met het publiek communiceert, maar even later is het een bedreigende geest.

Deze opblaasbare vormen zijn bedacht door kunstenares Cocky Eek, die nauw samenwerkte met Schweigman en mimester Ibelisse Guardia Ferragutti om dit bijzondere ballet van bijna abstracte gestaltes vorm te geven. De muziek (Jochem van Tol) bestaat uit vervormde klanken en een soort walvisgezang, wat de indruk versterkt dat we als pubiek contact maken met een onbekende, maar intelligente soort. Close encounters of the third kind in een industriegebouw in Zaandam.

Voor het vervolg van de voorstelling kan ik alleen maar zeggen: ga het zelf meemaken. Je komt in ruimtes waar binnen buiten wordt, waar dag en nacht voorbij flitsen, en waar je opnieuw ter wereld komt in de regen. Je kunt er associaties hebben met Roodkapje of met Gravity, met de inpakwerken van Christo of de strandbeesten van Theo Jansen. Blaas staat van al Schweigmans voorstellingen het dichtst bij beeldende kunst, al komen talloze elementen uit haar eerdere werk terug.

Maar de vele verwijzingen en associaties raken niet de essentie van Schweigmans werk en zijn ook niet nodig om diep geroerd te worden door Blaas. Zoals in al haar voorstellingen gaat het om de verbazing over vanzelfsprekendheden: ik heb een lichaam, ik groei, ik evolueer. Wat Blaas bijzonder maakt is het tamelijk expliciet maken van het thema wedergeboorte, in een reis door het lichaam van binnen naar buiten.

Het is een stukje fietsen vanaf het centrum van Amsterdam, maar direct aan de andere kant van de Hempont is iets magistraals te zien. Vergeet het Holland Festival, hier gebeurt het.

Blaas van Schweigman&. Gezien 4/6/14 op locatie Hembrugterrein Zaandam. Aldaar t/m 22/6. Kaartverkoop via Frascati. Meer info op www.schweigman.org.

De levensdrift van Boukje Schweigman

beschouwingen — simber op 24 februari 2014 om 10:49 uur
tags: ,

(Ik schreef dit stuk voor de zomer voor het Frascati Magazine. Het werd later opgenomen in het programmaboekje van Het Universum van Schweigman&.)

Regisseur en mimespeler Boukje Schweigman maakt al tien jaar de ene intrigerende voorstelling na de andere: intieme, beeldende, poëtische theaterwerelden die de verbeelding prikkelen en de zintuigen zachtmoedig ontregelen. In januari presenteert Frascati vijf van haar voorstellingen in Het Universum van Scheigman&. Theaterjournalist en fan van het eerste uur Simon van den Berg doet een poging de essentie van dit woordeloze universum in woorden te vatten.

De zweep raakt net iets te hard het puntje van mijn schoenen. Een speler haalt voorzichtig mijn bril van mijn neus en onderzoekt hem alsof het iets volstrekt nieuws is. Ik beklim door het mulle zand een hoog duin. Ik schreid met een iets te warme, lichtblauwe pij door de gangen van een labyrintisch theater. Ik lig op een traag draaiende schijf; ik kan bijna de lange haren van de speelster die boven me hangt aanraken, maar dan zijn we allebei alweer verplaatst. Een andere speelster klimt in het pikkedonker via de armleuningen van mijn stoel de tribune op.

Boukje Schweigman is bekend geworden met dit soort unieke, fysieke ervaringen die ze haar toeschouwers geeft. De voorstellingen die ze regisseert –en waarin ze vaak meespeelt– horen thuis in het vakje mime, maar ontstijgen dat label. Haar voorstellingen sluiten je op in een eigen, poëtische werkelijkheid. Dat begint vaak al met een individuele, rituele reis, die je als toeschouwer moet maken voordat je in de voorstelling mag binnendringen. Vervolgens beland je altijd in een bijzondere ruimte (meestal ontworpen door scenograaf Theun Mosk). Maar haar werk  gáát uiteindelijk niet over die bijzondere omgevingen. Die scheppen alleen de voorwaarden voor iets anders, voor een fysieke, innerlijke beleving.

Als schrijver en recensent is het altijd lastig om over het werk van Schweigman te schrijven. Want datgene waarover het gaat laat zich eigenlijk niet zo goed vatten in taal. Ook ik verval in clichés over ‘magisch theater’ dat zonder woorden ‘iets essentieel menselijks’ vertelt. Toch wil ik een poging wagen om te verwoorden wat het onzegbare is dat haar voorstellingen meestal uitdrukken.

Boukje Schweigman (Zambia, 1974) groeide op in Groningen en studeerde na omzwervingen langs vele studies in 2003 af aan de mimeopleiding in Amsterdam. Ze viel al tijdens haar studie op. Tijdens het ITS in 2002 zag ik Dooier, een performance voor Schweigman en een grote rode bal, in een ruimte waarin het publiek helemaal was ingesloten in rode doeken. Achter de doeken maakte een muzikant een soundscape die van alle plekken tegelijk leek te komen. Hier was een kunstenaar aan het werk die groots en eigenzinnig durfde te denken, die al een geheel eigen stem en vorm had en die tegelijk als performer een magnetische energie leek te hebben.

Het werk dat ze hierna maakte leek in twee categorieën uiteen te vallen. Enerzijds maakte ze voorstellingen die het publiek op sleeptouw namen door een of meerdere ruimtes, zoals Klep (2003), Ruim (2004) en Weef (2005). Anderzijds waren er de performances met Schweigman zelf in het centrum en het publiek ‘gewoon’ op een tribune, zoals Benen (2003), Grond (2004) en Wervel (2005) De voorstellingen uit de eerste categorie werden exemplarisch voor het zogenaamde  ‘ervaringstheater’, theater waarin het publiek een actieve rol krijgt en waarin de individuele, persoonlijke beleving centraal staat. Zo werd het publiek in Klep rondgereden in afgesloten karren met luikjes die steeds een lichaamsdeel van een van de spelers toonden, en was Ruim een sprookjesachtige rondgang door het voormalige Kruithuis van Den Bosch.

Opvallend genoeg kende de inhoud van al die voorstellingen grote overeenkomsten. Een van de belangrijkste kenmerken van het werk van Schweigman is dat haar ‘personages’ vrijwel altijd een fundamentele verandering doormaken. De voorstellingen zijn dus lineair en niet cyclisch (het einde is hetzelfde als het begin) of statisch (variaties op één situatie).

In het toneel is dat misschien niet zo bijzonder, maar in de mime wel. En dat heeft te maken met de vraag: als een mimer op het podium staat, als wie staat hij er dan? Een toneelspeler staat op het toneel als een personage, of – moderner – als toneelspeler die een personage speelt; een cabaretier of stand-upper is min of meer zichzelf; een danser kan zichzelf wegtoveren in de abstractie van de beweging. Maar een mimer staat vooral op toneel als levend lichaam.

Dat klinkt ingewikkeld, maar de lichamelijkheid van de spelers van Schweigman is onmiskenbaar zodra je een van haar voorstellingen ziet. Ergens moet ik altijd denken aan dieren: haar spelers stralen kracht, intelligentie en rust uit, maar dat allemaal zonder ratio. Zielen zonder geest. Daarom zette ik eerder ‘personages’ tussen aanhalingstekens. Ze spelen niet een rol, hun zwijgende lichamelijkheid maakt ze geschikt voor de ultieme rol: dé mens.

Ergens op een intuïtief niveau moet Schweigman begrepen hebben dat die unieke combinatie – intieme ruimtelijkheid; lineair verloop; spelers die ‘dé mens’ vertegenwoordigen – het raamwerk kan vormen om de allergrootste verhalen te vertellen.

En dus kom je altijd haar voorstellingen uit met het gevoel dat je iets hebt meegemaakt dat gaat over leven, dood, groei, levenslust, evolutie of God – afhankelijk van je opvoeding. In Benen zie je een embrynaal lichaam groeien, zich oprichten, met vallen en opstaan leren lopen, rennen. In Grond verheffen twee lichamen (Schweigman zelf en de oude danser Jaap Flier) zich uit een dikke laag aarde op het podium. De jonge zoekt de helwitte bol licht die eerder te zien was, de oude wil terug de grond in. In Dreef (mijn persoonlijke favoriet) zit het publiek binnen in een ronde drijvende bol. Via de open onderkant zie je eerst schaduwen voorbijzwemmen, even later kruipen de spelers naar binnen, leren lopen, klimmen, en vertrekken aan het eind door een opening in het dak.

Je kunt die afzonderlijke voorstellingen zien als beschouwingen over groei (Benen), leven en dood (Grond) of de evolutie van levende wezens (Dreef), maar daarmee doe je Schweigmans werk tekort. Juist als je meer van haar werk ziet, valt je op dat die thema’s hetzelfde zijn, alleen op een andere schaal. Haar oeuvre is als een fractal, waarin je steeds dezelfde patronen herkent als je in of uitzoomt.

En, net als fractals ontstaan uit één formule, ligt er denk ik één principe ten grondslag aan vrijwel al het werk van Boukje Schweigman. Dat principe is levensdrift: de oerkracht die ons als kind, als mens, als diersoort vooruit jaagt, verder, sneller en hoger dan we ooit geweest zijn, ookal weten we niet waarom of waarnaartoe.

Maar die levensdrift krijgt een opzienbarende dimensie juist doordat haar voorstellingen lineair zijn. In bijna al haar werk zit een moment waarop de spelers het publiek ‘ontdekken’. In Ruim ben je geruime tijd door een gebouw geloodst, en op de binnenplaats maken de spelers daadwerkelijk contact. Ze kijken je aan, betasten je gezicht, pakken je bril en proberen hem uit. Ook in Tussen zit een moment dat de spelers, eerst nog een ineengevouwen kluwen lijven, ineens het publiek aankijken. En in Dreef is er het moment in de evolutie van de zwemmende wezens dat ze zich kunnen verstaan met de andere schepsels in de bol.

En dan gebeurt het; datgene dat voor mij het essentiële wonder is van Schweigman’s voorstellingen: de spelers verlaten ons en gaan vérder. Ruim eindigt met de spelers die door de poort het gebouw verlaten en de wijde wereld in trekken. In Tussen klimmen de spelers via de armleuningen de tribune op. In Dreef gaan ze er via het dak vandoor; “up and out”.

Dan voel je als toeschouwer heel even het cruciale wezen van het leven: dat dit moment tijdelijk is. Een kort rustpunt in de reis naar iets dat verder en hoger is dan we ooit geweest zijn. Dat we straks iemand anders zijn dan nu, dat ook de mens zelf –met z’n inzichten en rationalisaties, met z’n gevoelens en mystiek, met z’n kunst en z’n wetenschap– maar een tussenstation is op de kosmische tocht van het leven zelf.

Daar zit de schoonheid van al haar voorstellingen, van Dooier tot Blaas: het is een oeuvre vol plekken waar je even kunt stilstaan bij het grote panta rhei. Momenten van reflectie op datgene dat eigenlijk onzegbaar is: dat je hier bent en straks niet meer.

Interview Boukje Schweigman

interviews,Parool — simber op 10 februari 2014 om 10:00 uur
tags: ,

Ze draaide rondjes, keerde haar lichaam binnenstebuiten en verkende de ruimte tussen lich en duister en binnen of buiten een hoek. Mimespeler en theatermaker Boukje Schweigman heeft in tien jaar een opmerkelijk oeuvre opgebouwd van intieme, theatrale belevenissen. Nu blikt ze terug, met het festival Het Universum van Schweigman&, waarin vijf oude voorstellingen hernomen worden. “Fysieke aanwezigheid is zo rijk, daar kun je je leven lang voorstellingen over maken.”

“Ik blijk echte fans te hebben”, zegt Schweigman verbaasd in het café van de Hortus. “Dat had ik me nooit zo gerealiseerd.  Rond het Universum organiseren we nagesprekken en ‘inspiratiemiddagen, en daardoor heb ik ineens veel meer contact met het publiek. Er blijken veel mensen te zijn voor wie ons werk echt heel belangrijk is, om dat ze iets kunnen ervaren dat nergens anders kan.”

Schweigmans voorstellingen houden het midden tussen theater en dans. Ze hebben geen tekst, maar met een enorme helderheid en fysieke inspanning maken ze duidelijk dat al dat gepraat helemaal niet nodig is om iets essentieels over mens zijn duidelijk te maken. In Wervel draaide ze een uur lang rondjes, in Hoek confronteerde ze haar spelers met een enorme wand, die nu eens omvormde tot scherpe punt, dan weer tot beschermende binnenkant. In al haar voorstellingen speelt het decor, van haar vaste ontwerper Theun Mosk, een belangrijke rol.

“Het Universum is niet echt een best-of van mijn werk, want we kunnen de locatievoorstellingen niet hernemen. Maar omdat het loopt van Dooier dat ik maakte toen ik nog op school zat tot Tussen uit 2010, kun je de hele tijdsspanne zien. En ik heb het idee dat die voorstellingen tijdloos zijn, ze hebben nog steeds bestaansrecht. Bijna alle decors had ik nog in de opslag staan. We hebben er destijds veel geld en moeite aan besteed, waarom zou je ze weggooien?”

Schweigman is zes maanden zwanger en kan daarom zelf niet meer spelen in deze reeks hernemingen. “Voorstellingen als Benen en Wervel gaan zó over het opzoeken en overschrijden van fysieke grenzen. Zeker van Wervel dacht ik dat niemand anders het zou kunnen. Je moet je volledig overgeven aan de beweging. Je wórdt gedraaid. Ik heb het gevraagd aan Ibelisse Guardia Ferragutti, met wie ik al heel vaak werkt en ik zei: ‘Je moet het echt willen, je neemt niet zomaar een voorstelling over.’ Je kunt zo’n voorstelling ook niet een hele dag repeteren. Je draait een uur en dan is het genoeg.”

“Omdat ik nu de voorstellingen overdraag en veel over m’n werk praat is dit ineens een heel reflectieve periode, waarin ik kan proberen te formuleren wat al mijn voorstellingen met elkaar verbindt. Ik werk fysiek en zintuiglijk –er hangt een dak vlak boven je hoofd, of je zit ineens in het pikkedonker– en dat doet iets met iedereen. Ik wil niet een letterlijk verhaal vertellen over de wereld. Theater is zó’n belangrijke kunstvorm, juist omdat het ingaat tegen de meningencultuur in de media. Het gaat over het hier en nu zijn en het inzicht dat je van daar uit kunt krijgen.”

“Ik zie daardoor ook wat voor speler ik zelf ben: hoe ik probeer verwondering te tonen over alles dat mij in die fysieke handelingen overkomt. Of hoe ik altijd contact zoek met het publiek. Ja, ik ga door de fysieke grens heen, en dat ga je als toeschouwer ook mee-voelen. Daar waar de toeschouwer wellicht denkt: stop maar meisje, gaan we juist nog even door. Daarom hou ik van performen: door een grens over te gaan kom je weer in een nieuwe ruimte. Dat geeft een enorme vervulling.”

Ook in hoe Schweigman haar projecten uitzoekt speelt overgave een rol. “We zoeken één ding –een zweep; een bak met spiegelend water; een wiek– en het gaat er dan om ons lichaam daaraan te onderwerpen en zo een voorstelling te maken. Je hebt een concreet object, maar het lichaam en haar beleving zijn een groot mysterie. Door één ding te kiezen en daarop in te zoomen kom je bij het ongrijpbare. Dat is het omgekeerde van bedenken wat je wilt vertellen en daar een vorm bij zoeken.”

“Ik heb nog genoeg ideeën om nóg tien jaar voorstellingen te maken, maar elk ding dat je kiest opent weer een nieuwe wereld. Het is niet een formule. Het is elke keer de vraag: wat gaat dit materiaal ons geven?”

Het Universum van Schweigman& 28/1 t/m 1/2 in Frascati. Meer info op www.schweigman.org

Recensie: ‘Spiegel’ van Schweigman&

Parool,recensies — simber op 27 september 2012 om 22:26 uur
tags: , , ,

Als het over theater gaat wordt het woord magie vaak misbruikt, maar hier is het een keer echt op zijn plaats: de voorstelling Spiegel van Boukje Schweigman is een magische belevenis, een serie beelden van onaardse schoonheid en een diepzinnige beschouwing over mens zijn.

Door een smalle kier in een lange wand zie je eerst flikkerende schimmen in rood en wit. Dan worden langzaam figuren duidelijk. Vliegen ze? Zweven ze gewichtloos? Drijven ze vlak onder een wateroppervlak? Zijn astronauten in een ver universum of embryo’s in een baarmoeder?

Zoals altijd bij de voorstellingen van Schweigman is het decor, of liever gezegd de installatie, ontworpen en belicht door Theun Mosk. Hij plaatste het publiek aan weerszijden van een grote doos, maar geeft ons maar een smalle streep waardoor we de beelden kunnen zien. Opnieuw werkt hij in het begin met onwaarschijnlijk weinig licht, zodat de lichaamloze gezichten van de twee spelers/dansers (Marinke Eijgenraam en Toon Kuijpers) geestverschijningen worden in een peilloze diepte.

Later in het scherpe witte licht ontdekken de twee elkaar, kruipen hangend en vliegend naar elkaar toe, worden zichzelf gewaar in de spiegel uit de titel – die nog een prachtige verrassing herbergt – en zoeken éénwording met zichzelf. De spelers zijn niet alleen volledig beheerst, maar ook op een indrukwekkende manier leeg. Ze kijken naar zichzelf en naar ons zoals dieren kunnen kijken, of baby’s: peinzend, maar zonder gedachtenwereld.

Schweigmans beelden zijn altijd verraderlijk eenvoudig, maar blijken altijd oneindig gelaagd. En in het gebruik van spiegels, water en zwaartekracht doet haar werk nu meer dan ooit denken aan dat van de IJslandse kunstenaar Olafur Eliasson. Je zou kunnen interpreteren dat de voorstelling gaat over de evolutie van de mens, of over de mythe van Narcissus die verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld, of over lichamelijke vervreemding.

Schweigmans thema’s zijn vaak te banaal om op te schrijven, maar nu al zo’n tien jaar lang weet ze samen met Mosk in bijna iedere voorstelling op indringende wijze iets onzegbaars duidelijk te maken over het lichamelijke dier dat mens heet. Spiegel is gewichtloos theater van ondragelijke zwaarte.

Spiegel van Schweigman&. Gezien 27/9/12 in Frascati WG. Aldaar t/m 14/10. Tournee t/m 15/12. Meer info op www.schweigman.org

Reportage: Boukje Schweigman in Shanghai

buitenland,Parool,PS Kunst,verslagjes — simber op 7 augustus 2010 om 08:05 uur
tags: , ,

Shanghai is een stad van superlatieven. Met zo’n 14 miljoen inwoners een van de grootste steden op aarde, De mensenmassa’s die zich in de metro en door winkelstraat Nanjing Lu wringen zijn verbijsterend, de felle lichten op de talloze wolkenkrabbers van Pudong zijn onvoorstelbaar subliem en de energie die het financiele brandpunt van nog steeds aanzwellende economische macht van China uitstraalt is bijna tastbaar. En midden in die opeenhoping van licht, auto’s, mensen, smog, glas, metaal en etensgeuren draait een jonge vrouw een uur lang rondjes.

Drie avonden speelt de Nederlandse mimester Boukje Schweigman haar voorstelling Wervel in het Dutch Cultural Centre (DCC) in een voormalig industriecomplex in de wijk Jing’An. Het DCC is onderdeel van de Nederlandse bijdrage aan de Wereldtentoonstelling die op dit moment in Shanghai plaatsvindt. Nederland is het enige land dat naast een paviljoen op het expoterrein in het zuiden van de stad (het speelse Happy Street van architect John Körmeling) nog een aparte ruimte heeft in de stad zelf, met een expositieruimte en een theater voor zo’n 120 toeschouwers, waar naast filmvertoningen, concerten en workshops ook regelmatig Nederlands theater en dans te zien zijn. Toneelgroep De Appel is al geweest, Emio Greco komt nog

Voordat het publiek naar binnen mag, moet iedereen op het pleintje voor het theater een lichtgekleurde pij aan. De temperatuur is dan wel niet meer 36 graden zoals eerder op de dag, maar warm is het wel. Een voor een worden de toeschouwers binnengelaten. Het is een mengeling van jongere mensen uit de (kleine) kunstscene en nieuwsgierige oudere buurtbewoners. Voor Chinezen zijn ze onkarakteristiek stil, driftig wapperen ze met hun waaiers. Daarnaast zijn er een paar expats en Nederlandse toeristen.

De voorstelling Wervel (Whirl in het Engels, en Xuanwo in het Chinees) bestaat uit niets anders dan Schweigman die om haar as draait. Ze leerde de techniek van een Soefi, een volgeling van een mystieke traditie, waarin derwisjen eindeloos ronddraaien als spirituele oefening. Maar gaandeweg weet Schweigman wel degelijk theater te brengen in haar minimalistische performance. Soms is ze als een sierlijke ballerina, dan lijkt ze een vurige tangodanseres, dan is ze weer jagend, als een kat achter z’n eigen staart aan. Af en toe lijken haar handen de andere kant op te draaien dan haar lichaam. Als ze een enkele keer versnelt lijkt haar beweging mechanisch, alsof ze ieder moment kan opstijgen.

Het publiek, uniform gekleed in de pijen, zit in een cirkel om haar heen en worden zo deel van het decor, zodat het geheel lijkt op een boeddhistisch ritueel. De soundscape (van componist en theatermaker Paul Koek) bestaat uit mechanisch vervormd geruis, waarin de geluiden van Schweigmans eigen lichaam -hartslag, voeten stem- zijn verwerkt. Ook worden, heel subtiel, geuren van anijs, kaneel en hout verspreid.

De voorstelling is uitgebeend en meditatief, en je moet je eraan overgeven. Dat is te veel gevraagd voor een paar van de oudere dames, die de rest van de voorstelling hardop van commentaar voorzien. Ook andere toeschouwers moeten veel zuchten en hun mobiele telefoons bekijken. Sommige pijen gaan uit, het is te warm. Toch weet Schweigman met haar dwingende aanwezigheid de concentratie weer terug te brengen.

Bij het nagesprek direct na de voorstelling blijven er zo’n 25 mensen over. Een tolk vertaalt van Engels naar Chinees, maar veel toeschouwers blijken redelijk Engels te spreken, wat in Shanghai redelijk bijzonder is. Het publiek is in eerste instantie vooral geinteresseerd in praktische zaken: hoevaak draait ze precies rond? Heeft ze er al eens aan gedacht om een wereldrecord te vestigen? Hoeveel moet je per dag trainen? Ligt de voorstelling helemaal vast of is er ruimte voor improvisatie?

Schweigman blijkt erg afgeleid te zijn geraakt door de pratende dames “Ik wilde bijna stoppen en vragen of ze wilden weggaan.” In Beijing, waar ze de voorstelling vorig jaar speelden, zijn meer studenten en is het publiek jonger en meer betrokken. “Vrouwen van die leeftijd hebben hun geduld opgebruikt”, verontschuldigt een van de jongere toeschouwers hen.

Een oude man is het er niet mee eens. Hij is 72 en heeft ervan genoten. Hij heeft kaartjes gekocht voor de twee volgende uitvoeringen en vertelt in het Chinees uitgebreid wat hij heeft gezien: een moeder die zwanger is van haar kind, het draaien als de energie van de jeugd, de cirkel publiek als de begrenzing van het leven. “God heeft ons gemaakt, maar hij heeft ons niet onsterfelijk gemaakt. Iedereen heeft dezelfde mogelijkheden; het komt erop aan om mooi te wervelen.”

Ook andere bezoekers beginnen te vertellen over hun eigen ervaringen en associaties: “Het was als een bloem die langzaam begint te bloeien”; “Ik weet niet precies welke emotie u probeert te tonen”; “Het voelde een tijd lang als een wedstrijd in uithoudingsvermogen tussen de performer en het publiek. Maar aan het eind bewoog je uit je eigen cirkel om ons te bereiken en werd het toch een beeld van communicatie.”

Schweigman vertelt over haar ervaring met de voorstelling in andere culturen. In Nederland probeert ze aan het eind van de voorstelling het publiek even aan te raken, maar in China zit iedereen achterover, dus kan ze er niet bij. In Iran, waar het soefisme verboden is door de orthodox islamitische dictatuur, had ze haar meest bijzondere ervaring: “Mensen zagen hun eigen geschiedenis en traditie, die ze zelf niet mogen uiten, beschermd worden door iemand uit een heel andere cultuur. Dat gaf een enorme ontlading.”

Helemaal na afloop, buiten op een terras met een mangosap is Schweigman nog niet helemaal tevreden. Ze herstelt van een lichte ziekte en heeft last van haar voeten, maar haar voornaamste zorg is het publiek in de zaal: “Ik vind het heel erg belangrijk om voor het passende publiek te spelen. Ik kom van heel ver gereisd en ik hoop met deze voorstelling juist jonge mensen van kunstopleidingen te bereiken. Ze leren hier op dansscholen geweldige techniek, maar niet om eigen werk te maken.”

Daarom geeft Schweigman ook workshops, waarin ze naast de techniek van het ronddraaien ook haar manier van werken probeert over te dragen. “Het is heel bijzonder dat veel van de deelnemers zich met een bepaalde naiviteit in het draaien storten. Een mevrouw deed het voor het eerst, maar ze kon het meteen een uur lang. Dat is heel bijzonder. Het groepje blijft ook bij elkaar om wekelijks te oefenen. Een meisje zei tegen mij: jij geeft mij het zelfvertrouwen om mijn eigen weg te gaan.”

Een paar jaar geleden wist niemand nog waarover je het had als je op de alom gestelde vraag “Where you from?” vertelde dat je uit ‘He-Lan’ komt. Deze zomer roept iedere taxichauffeur vrolijk: “Ah! Football number two.” Het zal nog wel even duren, maar ooit zullen ze naast Arjen Robben ook “Bo-Ke Si-Wei-Ge-Man” kennen.

Recensie: ‘Tussen’ van Schweigman&

Parool,recensies — simber op 21 februari 2010 om 14:57 uur
tags: , , ,

Even staan we in het volle licht. Het volledige publiek op het podium van Frascati, stil en overdonderd. Dan worden we teruggeworpen in de eenzaamheid van de diepste duisternis, waarin je je niet kunt voorstellen dat je omringd bent door zoveel andere mensen.

Theatermaker Boukje Schweigman maakte naam met bijzonder voorstellingen op locatie, op basis van mime en beweging. Producties als Ruim, Dreef en Wiek vielen op door hun ongebruikelijke intimiteit en grote poëtische kracht. In de theaterzaal lukte het niet altijd om die bijzonder sfeer vast te houden, maar haar nieuwe, schitterende voorstelling Tussen slaagt daarin volledig.

Dat is vooral de verdienste van het magistrale lichtontwerp van Schweigman’s vaste samenwerkingspartner Theun Mosk. Wat hij weet te bereiken met subtiele kleurverschillen, nabeelden en de allerdonkerste schemer is subliem.

De entree is al bijzonder. Het publiek begint met een rondgang door de krochten van Frascati om op het duistere toneel uit te komen. Sommige spelers liggen in de foetushouding op de grond in een kleine lichtcirkel. Pas na enige tijd wordt de tribune zichtbaar en mogen we gaan zitten.

We zien een kluwen menselijke ledematen uit het duister opdoemen, een kuise orgie van friemelende ledematen. Lichaamsvormen worden onderscheidbaar, figuren proberen zich los te maken, worden weer teruggehaald. Het schemerlicht brengt de waarneming in de war en verhult kleuren. Dan maakt één man zich vrij.

Het is de Japanse danser en choreograaf Kenzo Kusada. Met zijn sterke, goeroe-achtige presence is hij de aanjager van de rest van de voorstelling. Is hij de eerste mens, een god of gaat Tussen ook gewoon over theater maken? Ondanks de vele dansante elementen blijft de voorstelling open voor (vele) concrete interpretaties. Samen met Mosk’s onaardse licht zorgt de altvioolmuziek van Oene van Geel –met veel pizzicato en live sampling- voor een onwerkelijke sfeer die de hele voorstelling aanhoudt.

Aan het eind lijken de spelers voor het eerst het publiek te ontdekken. In het duister, slechts onderbroken door een korte lichtpuls klimmen ze de tribune op en komen ze tussen ons in zitten. Het besluit van een reis van het absolute niets naar het huidige moment. Magisch theater.

Tussen van Schweigman&. Gezien 19/2/10 in Frascati. Tournee t/m 15/4. Meer info op www.boukjeschweigman.nl

Recensie: ‘Walking’ van Robert Wilson, Boukje Schweigmann en Theun Mosk (Oerol)

Parool,recensies — simber op 18 juni 2008 om 23:29 uur
tags: , , , ,

Theaterfestival Oerol op Terschelling wordt meestal geassocieerd met kermisachtig straat- en locatietheater, maar de laatste jaren toont festtivalleider Joop Mulder steeds meer artistiek hoogwaardig theateraanbod. Zo stond de op het festival gemaakte voorstelling Broeders dit jaar op de prestigieuze Wiener Festwochen en voor de huidige editie maakte de Amerikaanse kunstenaar Robert Wilson, wiens werk normaalgesproken in Het Muziektheater te zien is, de installatie/voorstelling Walking. Het bezegelt de high brow-allure die Oerol graag óók wil hebben.

Wilson werkte samen met de jonge Nederlansde theatermakers Boukje Schweigmann en Theun Mosk en bedacht een bedriegelijk simpel idee: het publiek maakt een vier uur durende wandeling over de oostelijke punt van het eiland. De grap is dat Wilson ons één voor één en met ruime tussenruimte vertraagd laat lopen – een soort kalme kuier. Die vertraging is kenmerkend voor de voorstellingen van Wilson, maar het is nu voor het eerst dat het publiek er actief deelgenoot van wordt.

En zo ga je als toeschouwer –na je horloge en telefoon afgelegd te hebben- mee in deze pelgrimage in slow-motion. Voor je en achter je strekt een dun lint van wandelaars zich uit door het fraaie duinlandschap. Je begint bij een zwarte, kegelvormige kuil tussen met riet bedekte muren, waaruit onheilspellende brultonen klinken. Vandaar gaat de route het natuurgebied in. In het begin loop je mee met de natuur, in de richting van de door de eeuwige wind gegroeide struiken en grashalmen.

Je moet trappen op en af, door deuren heen en een route volgen gemarkeeerd met stenen. Je hebt alle tijd om rustig te associëren. Zou hier wellicht sprake zijn van een tocht door de onderwereld? Het zou de Beatrice-achtige meisjes verklaren die aan het begin een stukje met je meelopen om het juiste tempo te bepalen. Het blanke duin wordt de louteringsberg. Na Homerus en Dante, die de reis van hun personages naar het rijk der doden beschreven kun je in het ervaringstheater de symbolische tocht nu zelf maken. Aan het eind is er opnieuw een kegel, nu lichtgekleurd en triomfantelijk rechtopstaand op het strand.

Het probleem is echter dat de meer spirituele kant van dit kunstwerk, die zeker wordt gesuggereerd, te zeer bij de toeschouwer wordt gelegd. Al kuierend kom je in een speciaal soort hypnose, die extra alert maakt op de natuur, het weer en je passen. Dat is bijzonder, maar de paar installaties eromheen voegen te weinig toe om de ervaring daadwerkelijk betekenisvol te maken.

Walking van Robert Wilson, Boukje Schweigmann en Theun Mosk. Gezien 18/6 op Oerol. Aldaar t/m 22/6. Meer info op www.oerol.nl

Gelezen: ‘Luchtig en toch verlicht; Theater maken in de zomer’

In de zomer van 2006 deed het FAPK een pilot-project met de zomerfestivals. Het fonds vroeg de festivals om in gezamenlijk overleg een beperkt aantal projecten te kiezen waarvoor ze een beroep op het fonds wilden doen, zodat een klein aantal makers de kans kreeg om grootschaliger te werken en hun voorstellingen langs verschillende festivals te laten reizen. Eerdere jaren kreeg het FAPK zoveel aanvragen dat het leek of het fonds de festivals programmeerde door aanvragen af te wijzen of toe te kennen.

Deze pilot leverde een aantal geslaagde voorstellingen op, zoals Dreef van Boukje Schweigman en Theun Mosk, Broeders van Jetse Batelaan en Mobil van Deuten & De Goeij. Het Fonds stuurde ook nog drie journalisten, Anita Twaalfhoven, Bart Deuss en Jowi Schmitz, op pad om de festivals te verslaan en makers en directeuren te spreken. De weerslag van hun zomer levert een aardig inzicht op in de visies en problemen van de makers en de festivals, maar het geeft vooral een goede indruk van het enorm levendige circuit van de zomerfestivals.

Want bij alle crisis-taal in het theaterdebat wordt nogal eens vergeten dat de festivals op dit moment een bloeiend -en groeiend- onderdeel is van het veld, waar de meest interessante jonge makers hun beste voorstellingen maken en waar de tegenstelling tussen plat vermaak en hoge kunst niet zo’n grote rol speelt, omdat het eenvoudigweg als natuurlijke verscheidenheid wordt gezien.

In de interviews bezingen veel makers hun liefde voor locatietheater, met name vanwege “de enorme bereidheid van het publiek om contact met de voorstellingen te maken”, zoals Batelaan het formuleert. Veel makers geven vaak impliciet aan dat ze de schouwburgen en theaters vaak als belemmering zien: als iets dat tussen de makers en het publiek in staat. Dat lijkt me een zeer zorgelijke constatering die alle schouwburgdirecteuren ter harte zouden moeten nemen.

Overigens is het niet alleen jubel over de festivals wat de klok slaat: de verschillende festivaldirecteuren lijken weinig eensgezind in wat nu de juiste richting is voor dit circuit. Sommigen willen meer bundeling, zodat de festivals samen de kwaliteit kunnen verhogen, anderen willen juist meer nadruk op het eigen profiel. Ook over de werkplaatsfunctie van festivals zijn de meningen verdeeld. Directeur Ruud van Meijel van het Zeeland Nazomer Festival vind zelfs de hele nadruk op jonge makers nogal overtrokken: “Er komt onherroepelijk een moment dat er een minder produktie wordt gemaakt en dan wordt zo’n opgehemeld talent neergesabeld. En wat dan?”

Vaak klinkt in de woorden van de directeuren nog een underdog-denken door ten op zichte van het ‘reguliere’ theater. Maar juist zij moeten toch weten dat zij de makers niet een jaar lang aan het werk kunnen houden. De makers geven bijna allemaal aan graag werken in de schouwburgen willen combineren met werken op locatie. Daar ligt een enorme kans om het grote publiek dat de festivals weten te bereiken ook de rest van het jaar bij de podiumkunsten te betrekken. Daar is een structurele verbetering van financiële positie van de makers voor nodig, want het is natuurlijk een schande dat een onomstreden groot talent als Boukje Schweigman slechts zeven maanden per jaar betaald wordt.

Luchtig en toch verlicht; Theater maken in de zomer
Brochure van het FAPK, februari 2007

Recensie: ‘Hoek’ van Boukje Schweigman en Theun Mosk.

Parool,recensies — simber op 21 januari 2007 om 22:33 uur
tags: , , , ,

Een nieuwe voorstelling van regisseur/mimer Boukje Schweigman en vormgever Theun Mosk is altijd iets om naar uit te kijken. Samen maakten ze inmiddels vijf veelgeprezen en bekroonde mimevoorstellingen die je bijblijven vanwege hun ongewone intimiteit, hun heldere beelden en hun poëtische kracht. Maar zelfs de meest fantasierijke theatermakers maken wel eens een tegenvallende voorstelling en met Hoek is dat helaas het geval.

Maar vergis u niet: een mindere voorstelling van Schweigman en Mosk is nog altijd zeker het aanzien waard. Alleen al het beginbeeld: uit het donker wordt tergend langzaam een tableau zichtbaar, vier figuren in een kluwen in de diepste hoek van het decor, twee enorme wanden van prachtige, licht roestende metalen platen. De spelers komen tot leven, maken zich los van elkaar en verkennen de ruimte tussen de wanden.

De wanden blijken bewegelijk en de hoek ertussen wordt groter en kleiner. Aan de binnenkant voelen de spelers zich veilig en geborgen, als het decor beweegt en de punt naar de zaal gericht is, staan ze ineens aan de buitenkant en worden ze verdedigend en actief. Wanneer de muur over de volle breedte van het toneel langzaam naar het publiek toe beweegt en de spelers voor zich uit veegt is dat een overweldigend moment.

Als die wand vlak voor het publiek stilstaat richten de spelers zich op en onderzoeken het publiek. Het is een moment van verwondering en naïviteit. Vooral Toon Kuijpers kan knap een verbaasde leegte in zijn blik leggen. Als een intelligent dier kijkt hij de toeschouwers aan.

De makers kiezen voor Hoek een iets traditionelere vorm van theater dan in hun eerdere voorstellingen. In Klep en Ruim werd het publiek rondgereden in een bakje en bij Wervel moest je als bezoeker een rare monnikspij aantrekken. Mosk bouwde vaak met doeken intieme plekken met weinig onderscheid tussen podium en publiek. Als publiek wordt je op die manier uit je normale doen gebracht en bekijk je de voorstelling opener en directer. Het nadeel was dat die voorstellingen altijd maar door heel weinig mensen bezocht konden worden en dat er binnen het groeiende leger Schweigman-fans altijd gevochten moet worden om toegangskaartjes.

Vergeleken daarbij is Hoek is een conventionelere mimevoorstelling voor een groter publiek, die geen buitengewoon avontuurlijke instelling vraagt. Wellicht blijft de voorstelling daarom zo erg op afstand. De ruimte voor associaties en de directheid die Schweigman’s werk zo kenmerken zijn in Hoek nauwelijks aanwezig. De keuzes van Schweigman en Mosk zijn begrijpelijk, maar misschien gaat daarmee hun unieke kwaliteit verloren.

Hoek van Boukje Schweigman en Theun Mosk. Gezien 19/1/07 in Frascati, tournee t/m 9/3. Meer info op www.schweigmanmosk.nl

Nieuwe generatie jonge theatermakers: pragmatisch en zoekend naar publiek

beschouwingen — simber op 28 augustus 2006 om 19:20 uur
tags: , ,

Voor het jubileumboekje ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Serie Nieuwe Theatermakers, september 2004.

Een bonsaiboompje in een poppenkast, een nazi die aan zijn grafkist schaaft, twee benen die leren lopen, poppen die een schilderij worden, zeven pubers die de wereldpolitiek uitleggen, macrobiotische crack-junkies die een lied zingen, een dansende piano en saxofoon, een merkwaardige sekte van mannen met baarden die een tafel verplaatst en een meisje met vissen in haar hoofd. Welkom bij de Serie Nieuwe Theatermakers 2003-2004.

Het zijn tien scènes uit het bloeiende en enorm diverse veld waarin jonge theatermakers in Nederland zich bewegen. En deze tien zijn nog maar het topje van de ijsberg. Per jaar studeren er zo’n 400 mensen af aan de slordige dertig theateropleidingen die Nederland telt. Ruim 200 acteurs, kleinkunstenaars en dansers, 100 docenten, 35 regisseurs, choreografen en zelfstandige theatermakers, en verder ontwerpers, technici, schrijvers en theaterwetenschappers. Het is een onvoorstelbaar groot aantal; grofweg te vergelijken met het jaarlijks aantal afstuderende huisartsen.

Honderden jonge mensen die ieder jaar vol goede moed een beroepspraktijk instappen die gekenmerkt wordt door subsidieperikelen en ander geldgebrek, waar ze moeten vechten voor een plekje in schouwburgzalen die anderhalf jaar van tevoren al volgeprogrammeerd zijn. Esmé Wekker, die dit jaar met haar voorstelling Juffrouw Margreet in de Serie Nieuwe Theatermakers te zien was, formuleert in een interview in dit boekje de Catch 22-situatie die voor veel jonge makers opgaat: “Je hebt subsidie nodig voor een plek om te kunnen spelen. Maar om te kunnen spelen heb je vaak ook weer subsidie nodig.”

Voor jong talent is er een aantal wegen in dit theaterveld vol hindernissen. Een deel van deze makers kan terecht bij een van de werkplaatsen in Nederland. Daar kunnen ze in relatieve rust en onder begeleiding werken aan de ontwikkeling van hun artistieke handtekening, de opbouw van een eigen publiek en, zij het in geringe mate, leren omgaan met de zakelijke aspecten van hun beroep. In een tamelijk beschermde omgeving kan een maker onderzoek doen. Het maakproces staat hierbij centraal, de uiteindelijke voorstelling is van ondergeschikt belang.

Daarnaast bestaat de Serie Nieuwe Theatermakers. De Serie is tien jaar geleden opgezet om geslaagde voorstellingen van jonge makers een groter bereik te geven door een landelijke tournee te organiseren. De organisatie achter de Serie onderhandelt met de kleine zalen in het land om ruimte in hun programmering te houden voor onbekend maar interessant werk. Je zou de Serie kunnen beschouwen als een aanvulling op de werkplaatsen. De Serie maakt het voor het een jonge maker of groep mogelijk zijn of haar voorstelling breed over het voetlicht te brengen, met een groot aantal speelbeurten in heel Nederland. Leon de Waal van Koning Carlos, die met de voorstelling Raspoetin dit jaar in de Serie geprogrammeerd was, vindt dit een duidelijke pluspunt: “Het belangrijkste van de Serie is dat we veel hebben kunnen spelen. Dat biedt je ook de gelegenheid om een voorstelling fijn te slijpen.”

In de tien jaar die De Serie Nieuwe Theatermakers nu bestaat, hebben bijna honderd voorstellingen langs de kleine zalen van Nederland getrokken. Als je de lijst met honderd makers doorkijkt, kom je veel bekende groepen of makers tegen die nu tot de gevestigde namen van het kleine- en middenzaaltheater behoren. Ola Mafaalani won de Erik Vosprijs, regisseerde bij Toneelgroep Amsterdam, in Brussel en München; Emio Greco won de Philip Morris Arts Prize, maakte furore in Edinburgh en wordt mondiaal gezien als een van de belangrijkste dansvernieuwers van dit moment; voorstellingen van Dood Paard werden drie maal geselecteerd voor Het Theaterfestival; Erik de Volder van Toneelgroep Ceremonia won in België belangrijke kunstprijzen zoals de Thersitesprijs. Daartegenover staan echter ook namen als Kollektief D&A, Jacqueline Kaptein, De Bakens en Inka Parka, die nooit de obscuriteit zijn ontstegen.

Het is verleidelijk om in de tien jaar en honderd voorstellingen van de Serie te zoeken naar een ontwikkeling, een heldere lijn met een begin en een eindpunt. Op het gevaar af te streng te generaliseren, toch een poging. Halverwege de jaren negentig zagen we een nieuwe generatie theatermakers opkomen. Groepen en makers als Dood Paard, ’t Barre Land, Growing Up In Public, Ivar van Urk en Ola Mafaalani vroegen om aandacht en gingen op zoek naar nieuwe vormen van toneelspelen, schrijven, regisseren.

Hun instrument was taal en veelal maakten ze teksttheater, door eigen stukken te schrijven of door het klassieke toneelrepertoire, en dan vooral heel veel Shakespeare, te spelen. Het waren kunstenaars op zoek naar verantwoordelijkheid, troost en een eigen positie in een postmoderne, technologische wereld.

De afgelopen jaren is er een nieuwe generatie theatermakers opgestaan, die duidelijk anders in de wereld staat dan hun voorgangers. Je zou je kunnen afvragen of het al mogelijk is om een gemeenschappelijk wereldbeeld te ontdekken bij deze regisseurs, choreografen, acteurs en mimers. Waarschijnlijk is het daarvoor nog te vroeg. Hun werk is nog té divers en té onderzoekend. Daarom is het des te belangrijker om deze makers zelf aan het woord te laten, zodat ze kunnen vertellen over hun drijfveren en bedoelingen. Vandaar dit boekje met de interviews met 14 exponenten van deze generatie, die het afgelopen seizoen hun voorstelling presenteerden in de Serie Nieuwe Theatermakers. Het geeft een aardig inzicht in hoe deze makers denken over hun werk en over de toekomst.

Toch zijn er in de voorstellingen van deze makers al enkele overeenkomsten te ontdekken. Zo is het opvallend dat ze niet teruggrijpen op de bestaande canon van toneelteksten. Voor dansers en mimers is dat misschien begrijpelijk, maar ook alle toneelmakers kiezen ervoor om óf zelf een stuk te schrijven (Het Woelige Baren, Sanne Vogel), óf een tekst te maken op basis van ander materiaal. Dat materiaal is bijzonder divers. Lenneke Maas maakte haar voorstelling Her name was Lola op basis van improvisaties met pubermeisjes; De Warme Winkel interviewde dakloze drugsverslaafden voor hun voorstelling Afgehaakt/afgehakt; de schilderijen van Frida Kahlo inspireerden tot de voorstelling Dead Orange Walk van Quade & Paiva; Julika Marijn maakte een monoloog van de dagboeken van Etty Hillesum en Daniëlle van Vree maakte een choreografie gebaseerd op muziek van de jazzmuzikant Archie Shepp.

De klassieke regisseur speelt in de Serie nauwelijks een rol. Lenneke Maas, Daniëlle van Vee en Esmé Wekker zijn de enigen die niet in hun eigen voorstellingen op het podium staan. De rest van de voorstellingen wordt gemaakt door makende acteurs of dansers, zoals De Warme Winkel, Jens van Daele of Ann van den Broek, collectiefjes, zoals Het Woelige Baren en Koning Carlos of solisten zoals Boukje Schweigman, Klemens Patijn of Sanne Vogel.

Het is een duidelijk teken van de veranderende invalshoek van de theateropleidingen in Nederland. In Amsterdam is de Toneelscheel gefuseerd met de Kleinkunstacademie en in Maastricht is een nieuwe opleiding tot theatraal performer opgericht. Leren acteren, regisseren of dansen is niet langer het verwerven van een vastgelegd aantal vaardigheden, maar het ontwikkelen van een artistieke visie. Acteurs en dansers zijn niet alleen maar uitvoerders van een choreografie of regieconcept, ze zijn zelfstandige kunstenaars geworden, met een eigen artistieke inbreng en verantwoordelijkheid.

Het levert een generatie op, die zich op hun opleiding breed heeft geörienteerd, aan veel genres heeft geroken en op veel plekken inzetbaar is. Klemens Patijn werkt tussen zijn eigen voorstellingen door bij Toneelgroep Amsterdam en het Noord Nederlands Toneel, Daniëlle van Vree heeft een film gemaakt, Erik Whien maakt een jeugdtheatervoorstelling, Sanne Vogel is bezig met haar eerste roman. Niemand haalt z’n neus op voor commerciële voorstellingen, grote gezelschappen of reclamewerk; brood op de plank gaat vóór artistieke ontwikkeling.

Misschien liggen de artistieke ambities van deze generatie niet heel hoog; het zijn geen idealisten die de wereld willen veranderen. Ze staan niet iedere avond op het podium om het theater opnieuw uit te vinden, ze willen slechts hun eigen verhaal vertellen.
Maar één ideaal houden ze er wel op na: het publiek moet weer betrokken worden. Vrijwel alle geïnterviewden willen de tegenstelling tussen laagdrempelig vermaak voor een breed publiek enerzijds en het vertellen van hun eigen verhaal anderzijds overbruggen. Humor is daarbij een belangrijk hulpmiddel. Zo zegt Leon de Waal van Koning Carlos: “Wat we doen is humor als een soort van glijmiddel hanteren om ons verhaal te vertellen. Want we vinden wel dat het publiek een fijne avond moet hebben.” Joep van der Geest van De Warme Winkel: “Het moet ook grappig zijn, maar het liefst zetten we mensen een beetje aan het denken over wat we zelf belangrijk vinden.”

Esther de Koning van Het Woelige Baren formuleert het standpunt van de nieuwe makers het meest kernachtig: “We zijn wars van trends en houden niet van moeilijkdoenerij, maar we willen wél iets teweeg brengen bij ons publiek.”

Daarom besteden ze veel tijd aan de toeschouwer. Deze makers voelen zich als gastheer of -vrouw voor hun bezoekers en zouden het liefst alle randvoorwaarden voor het spelen van een voorstelling in eigen hand houden, van lokatie tot toegangsprijs en van publieksopstelling tot de bar na afloop. Niet om het publiek te geven wat het wil, maar vanuit het inzicht dat de omstandigheden waarin een voorstelling zich afspeelt wezenlijk onderdeel zijn van de artistieke ervaring. Nogmaals Esther de Koning: “We willen zoveel mogelijk onze eigen wereld creëren, vanaf het moment dat je je kaartje koopt, een soort van totaalervaring.” Of Boukje Schweigman: “Ik wil graag ervaringen delen met toeschouwers. Dat kan wat mij betreft alleen maar in kleine opstellingen.”

Uit de interviews in dit boekje en de voorstellingen in de Serie rijst een beeld op van een door en door pragmatische generatie, zelfverzekerd over eigen kunnen, nuchter over de mogelijkheden die het theater biedt. Maar bovenal zijn deze makers hartstochtelijk op zoek naar het publiek. Mensen met een abonnement op het aankomend seizoen van de Serie Nieuwe Theatermakers zijn geluksvogels.

This work is licensed under a Creative Commons Attribution-Noncommercial-Share Alike 3.0 Unported License.
(c) 2024 Simber | powered by WordPress with Barecity